57
18 JANUARI 1968
dezelfde lasten. Spreker vindt daarom de in het voorstel geadviseerde
maatregel in wezen van asociale aard. Hij is van mening dat als er
voorzieningen worden getroffen, dat dan de hele gemeenschap die
voorzieningen moet dragen.
Als het college om budgettaire redenen daarvoor geen middelen kan
vinden, dan zal er een mogelijkheid gecreëerd moeten worden, waar
door al dit soort zaken wordt ingebracht in een soort van gemeenschaps
heffing of hoe men die wil noemen. Als daar zuiveringsrecht gevraagd
kan worden dan kan er ook een modus gevonden worden om tot een
sluitende begroting te komen. Spreker vermag beslist niet in te zien
waarom het nu moet gebeuren.
Hij moet zeggen dat hij soms een beetje verward is, want hij heeft
vandaag gelezen dat de voorzitter van het industrieschap Moerdijk
heeft gezegd dat dat op de Westerschelde gaat lozen en Breda loost
van hieruit op.de Moerdijk. Hij moet eerlijk zeggen het niet hele
maal meer te begrijpen.
Spreker heeft zich omtrent deze materie nog verdiept in het verleden.
Zijn collega, de heer Quadekker, heeft in 1958 hiervoor al gewaar
schuwd. Hij heeft gezegd: "Luister eens even, zou het nog eigenlijk
niet zo zijn dat we hier dat afvoerwater nu moeten zuiveren en dan
verder moeten spuien in de Mark?"
Spreker heeft de indruk dat de toenmalige wethouder Jongbloed zijn
collega Quadekker in die tijd in een behoorlijke afgang heeft bezorgd.
Verder citerend uit de stukken zegt spreker dat wethouder Vermeulen
in 1962 heeft gezegd dat de provincie nu van mening is dat de afvoer
meer de taak is van een waterschap dan van een gemeente. Dat wa
terschap kan immers heffingen opleggen aan vervuilers en bovendien
heeft het voor de gemeente een voordeel dat bij industrievestigingen
over deze materie geen moeilijkheden meer ontstaan, omdat ze daar
geen bemoeienis meer mee heeft. Dus ook toen heeft wethouder Ver
meulen terecht aangevoeld dat de gemeente hier niets moest doen
omdat het schap moest worden afgewacht.
Spreker vindt het ook verwonderlijk dat de zaak morgen in provincia
le staten wordt behandeld, dat moet toch bij alle leden van de staten
bekend zijn. Dat blijkt nota bene hier in de raad te worden voorge
schoteld, terwijl in wethouderskringen er een lid van de staten is, dat
in 1962 heeft gezegd :laat er alstublieft voor worden gezorgd dat dat
schap er is, dan heeft Breda daar geen bemoeienis meer mee.
Uit de notulen van 1964 leest spreker dat de heer Melzer heeft gezegd
dat door een voorstel als nu voorligt de concurrentie-positie voor de
Bredase industrie wordt ondermijnd en dat het gevolg daarvan zou kun
nen zijn dat de industrieën overgaan tot eigen afvalwaterreiniging of
wat nog triester zou zijn Breda als vestigingsgemeente de rug toekeert
en de voorzitter vond het niet waard om over dit punt te gaan discus
siëren. Maar daar gaat het juist om. Spreker vindt het erg dat Breda
zich in een positie manouvreert die naar zijn mening beslist niet nodig
is. Rustig kan worden gewacht tot het schap er is en dan zal men wel
zien wat er aan rechten zal worden geheven.
De wethouder heeft bij zijn inleiding niet gezegd wat het B.I.C. van
daag heeft medegedeeld. Het is spreker wel bekend dat het op 29 de
cember 1967 aan het college heeft geschreven dat het bestuur gaarne