561
15 AUGUSTUS 1968
kelijk van het Brabants subsidie en spreker hoopt dat er spoedig een
andere rijksregeling voor de toneelgezelschappen getroffen zal wor
den.
In dit verband vraagt hij of overleg van het subsidiëntenoverleg met
het departement niet gunstig zou kunnen werken.
Ook in de relatie tussen het subsidie en de speeldagen heeft men te
maken met een recente rijksregeling. Nu het rijk een maximum aan
tal verplichte speeldagen voor elke schouwburg heeft vastgesteld en
dit aantal belangrijk ligt boven het oude aantal voorstellingen van En
semble in Breda is er naar zijn mening weinig reden om aan de direc
te relatie tussen de subsidie en de speeldagen vast te houden. Vooral
nu door het vaststellen van een vast bijdrage-percentage voor de ste
den het subsidie-aandeel voor Breda belangrijk lager ligt dan voorheen.
Spreker's fractie kan zich met het voorliggende voorstel van burge
meester en wethouders verenigen, doch zal de ontwikkeling blijven
volgen.
De heer KRAMER heeft bij de behandeling van de cultuurnota op
18 januari 1968 het volgende met betrekking tot het Zuidelijk Toneel
gezegd: "Ik hoop van harte dat er geen verdere stappen van deze raad
nodig zijn en dat het prikken in de richting van spelverbetering niet
overbodig is geweest".
De prik is naar zijn mening aangekomen en gerust gesteld kan worden
dat de gemeente Breda baanbrekend werk heeft verricht. Met anderen
heeft ook de protestant-christelijke groep zich steeds zeer kritisch ten op
zichte van het Zuidelijk Toneel opgesteld en daarbij zijn positieve
elementen niet vergeten. Ook op burgemeester en wethouders is veel
kritiek geweest, doch hij meent, dat men dit nu weet te waarderen.
Hij brengt dan ook gaarne dank aan burgemeester en wethouders en in
het bijzonder aan wethouder Gielen, die de juiste richting in deze
kwestie heeft weten aan te geven die ook door anderen is opgevolgd.
Na deze algemene opmerking zal spreker niets meer zeggen over het
Brabants Orkest en het Brabants Conservatorium. Zijn fractie gaat ak
koord met het thans voorliggende voorstel van burgemeester en wet
houders.
Ten aanzien van het Zuidelijk Toneel wil hij toch gaarne enige op
merkingen maken. Minister Klompé heeft het zo geregeld dat wij in Breda
van maximum 9 naar 15 voorstellingen gaan.gegeven door het Zuidelijk Toneel
dat nu Globe heet. Misschien is dit te veel, dit is niet zo erg, doch
erger is dat men beperkt is in de eigen keuze. Het publiek wordt enigs
zins eenzijdig toneel voorgeschoteld. Hij is bang dat de toneelgezel
schappen de weelde niet kunnen verdragen, dat het toch met hen moet
worden gedaan. De resultaten van het verleden pakten over het alge
meen slecht uit. Spreker merkt op, dat men dus minder gaat reizen
en men in de regio blijft. Hij vraagt zich af of dit dan niet in de be-