615
12 SEPTEMBER 1968
het college kan verenigen. Er kan dan een onderzoek volgen inge
volge artikel 65 en dat onderzoek zal worden verricht door drie artsen,
een aan te stellen door de ambtenaar, een door burgemeester en wet
houders en een door de twee vorengenoemde geneesheren. Als deze
laatsten niet tot overeenstemming komen dan wijst de burgemeester
de derde arts aan. Nu heeft spreker tegen dat laatste enig bezwaar,
hij meent dat dat niet zo verschrikkelijk verstandig is. Hij twijfelt er
natuurlijk geen ogenblik aan dat de burgemeester bij zijn werk niet
zeer objectief te werk zou gaan. Maar het is nu eenmaal zo dat in
dit geval al een conflict-situatie aanwezig is; er is een ambtenaar
die zich niet verenigd heeft met het oordeel dat men heeft uitgebracht.
Om iedere schijn van partijdigheid te vermijden ware het volgens spre
ker beter de derde geneesheer aan te laten wijzen, hetzij door de
Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst of door de kanton
rechter of door de rechtbank.
De heer WOESTENBERG meent dat artikel 58 beter zal worden als
wordt omschreven dat een ambtenaar met een dagtaak zich minstens
snel vóór 10 uur af laat melden, zoals ook in het particulier bedrijf
gebruikelijk is.
Artikel 59 vindt spreker een min of meer discriminerend iets. Wan
neer iemand achttien maanden lang ziek is, valt zijn bezoldiging te
rug tot 80Hij meent dat wanneer iemand achttien maanden geacht
wordt ziek te zijn, dan zal er echt wel medisch gecontroleerd zijn.
Daarbij denkt hij dat zijn levensonderhoud nü die achttien maanden
echt niet naar beneden gaat, eerder misschien verhoogt.
Hij is daarom tegen de bepaling, waarin is geregeld dat iemand die
achttien maanden ziek is, 80% krijgt, men heeft dan eveneens recht
op 100% van het salaris.
Wethouder VAN BOXTEL wil een poging doen de gestelde vragen
te beantwoorden, omdat hij hier vrij onverwacht door de plotselinge
afwezigheid van de heer van Bijnen voor wordt gesteld.
Spreker is blij dat de heer Barij heeft gezegd dat hij "enig" bezwaar
heeft, hetgeen erop duidt dat zijn bezwaar wellicht niet onoverkome
lijk is. De heer Barij zegt dus dat wanneer men in een conflict-situ
atie zit, het niet verstandig is dat de burgemeester de derde genees
kundige aan gaat wijzen.
Spreker wil er echter op attenderen dat in een conflictsituatie als hier
bedoeld de gemeente in feite geen partij is. Het is een geschil dat
bestaat tussen een individuele ambtenaar en zijn keurend of contro
lerend geneesheer. Dat zijn dus twee personen die verschil van me
ning hebben over het oordeel van de ander. Dit ligt dus anders geac
centueerd dan de heer Barij voorstelde.
Juist vanuit dit gezichtspunt is het ook begrijpelijk dat wordt voorge
steld dat in zo'n situatie de burgemeester de meest aangewezene is
voor het aanduiden van een derde geneesheer voor het vellen van een
nader oordeel. Natuurlijk twijfelt het college er niet aan of de heer
Barij twijfels heeft over de vraag of de burgemeester met prudentie
van zijn recht gebruik zou maken. Spreker dacht te mogen zeggen
dat de positie van de burgemeester juist in het gehele gemeentelijke
bestel van die aard is dat hij geacht wordt boven de partijen te staan