617
12 SEPTEMBER 1968
gen in te gaan en hij legt er zich dan ook bij neer.
De wethouder zou hem echter wel verplichten te zeggen waarom men
zeker niet de maatschappij tot bevordering van de geneeskunst zou
moeten inschakelen. Spreker denkt dat met hem deze maatschappij
zeer benieuwd zal zijn wat hier het antwoord op is.
De heer WOESTENBERG stelt vast dat de wethouder niet zo bar
veel verschil ziet in de rechten van de mens, of het nu een ambte
naar is of iemand die in de particuliere sector werkzaam is. Zelf
ziet hij daar in zekere omstandigheden ook geen verschil in wanneer
sprake is van gelijkwaardige opleiding, prestatie, etc. Hij ziet het
zeker niet wanneer het gaat over de plicht wanneer men zich meldt
bij ziekte. In de particuliere sector is het normaal dat men zich meldt
vóór 10 uur of vóór het begin van de dagtaak. Spreker vindt het nor
maal dat de ambtenaar die plicht ook heeft.
Wanneer men het een afwijst moet men het andere niet laten. Wan
neer men op de rechten wijst, moet men niet naar de particuliere
sector verwijzen, waar men direct 80% krijgt. Spreker vindt dit, wan
neer men werkelijk ziek is, ook ongezond. Hij herinnert zich geval
len waar mensen jarenlang ziek waren en die op een gegeven moment
zware operaties ondergingen en terugvielen op een 80% uitkering,
misschien op een moment dat alles duurder werd. Dit geeft een soort
discriminatie, die voor particulieren en ambtenaren volkomen fout
is. Wanneer men werkelijk medisch gecontroleerd is, bestaat er een
recht op 100%.
Wethouder VAN BOXTEL constateert dat de heer Barij het grootste
gelijk van de wereld heeft wanneer die zegt te willen weten waarom
de Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst niet zou mogen
worden ingeschakeld. Spreker meent dat men op het standpunt moet
staan dit de maatschappij niet aan te doen. In de situatie die hier
wordt verondersteld zijn er altijd tVee artsen bij betrokken, want men
kan het met elkaar niet eens worden over de aanwijzing van een der
de. Voor de maatschappij is het bijzonder moeilijk om in collegiale
kring iemand aan te wijzen. Spreker veronderstelt dat de maatschap
pij zelfs de aanwijzing niet zal accepteren. Men moet het dus de maat
schappij niet aandoen, om in zo'n situatie de derde man te moeten
aanwijzen; dit was de enige reden die spreker heeft bewogen om de
ze uitlating te doen.
Spreker wil niet ingaan op de door de heer Woestenberg genoemde
discriminatie. Over de uitkering bij ziekte wil spreker nog een argu
ment - zij het niet zo'n zakelijk-aanhalen. Stel dat de raad zou be
sluiten deze op 100% te stellen, dan zou de hogere overheid dit niet
aanvaarden omdat het ten ene male niet mag.
Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
31. WIJZIGING PAR. 6 VAN AFDELING I VAN DE ARBEIDSOVEREEN
KOMSTENVERORDENING.
32. WIJZIGING VERORDENING INZAKE TEGEMOETKOMING IN ZIEK
TEKOSTEN GEWEZEN AMBTENAREN.