650
17 OKTOBER 1968
De VOORZITTER dankt namens het college mevrouw de Bonte en
de heer Kramer voor de waardering, die zij voor het voorstel hebben
uitgesproken. Mevrouw de Bonte heeft nog even geattendeerd óp de
streekfunctie van het centrum. Deze functie' biologeert het college
zeer en het is dan ook vast van plan deze zaak in samenspraak met
de besturen van de omringende gemeenten uit te bouwen. Men mag
daarvan niet verwachten zegt spreker, dat dat kostenbesparend zal
werken in de zin van dat de gemeentebesturen rechtstreeks deze in
stelling zullen subsidiëren. Er zijn wel bepaalde kostenvergoedingen
vastgesteld, doch dit is niét gebeurd in de vorm van een gemeen
schappelijke regeling.
Ten aanzien van de door<tle heer Kramer geuite vrees voor concur
rentie zegt spreker, dat het college daar niet zo bevreesd voor is,
omdat de activiteiten van het dienstencentrum gelegen zijn in een
richting, die niet zo erg in trek is bij de grafische wereld. In de
contacten, die hierover met werkgeverskringen hebben plaatsgehad,
heeft het college ditzelfde geluid gehoord.
Spreker geeft echter gaarne toe, dat dit een zaak is waarmede pru
dent moet worden omgesprongen en hij wil de heer Kramer verzeke
ren, dat dat ook gebeurt.
Ten aanzien van de uitbreiding zegt spreker, dat als nu het gevraag
de krediet verleend wordt, uitbreiding tot 150 werknemers mogelijk
is. Of daarna nog uitbreiding mogelijk is hangt in de eerste plaats af
van de omstandigheid of daarvoor dan de nodige kredieten gevoteerd worden
en verder nog van het eventueel vrijkomen van gebouwen in de di
recte omgeving.
Over de mededeling van de heer Woestenberg, dat hij bijlage 411
niet ontvangen heeft kan spreker geen wijs woord zeggen. Hij kan
alleen maar opmerken, dat het vrij veel voorkomt, dat deze mede
deling door de heer Woestenberg aan de raad wordt gedaan en het
verleidt hem bijna tot de gedachte de stukken aan de heer Woesten
berg, althans voor een bepaalde tijd aangetekend toe te zenden. Al
le raadsleden krijgen alle stukken en als dat eens eën keertje niet het
geval is möet men willen veronderstellen, dat daaraan nooit opzet
ten grondslag ligt.
Verder zegt spreker heeft de heer Woestenberg lichtelijk gefulmi
neerd tegen het plaatsingsbeleid van de werknemers op de Grazen-
donk. De heer Woestenberg poneert een aantal beweringen, waarvan
hij moet zeggen, dat deze niet met de werkelijkheid kloppen.
Als de heer Woestenberg zegt dat niet iedereen op de Grazendonk
geplaatst kan worden, kan spreker het met hem eens zijn.
De naam zegt, dat het hier gaat om een administratief dienstencen
trum en dat uit dien hoofde het plaatsingsbeleid gevoerd moet wor
den. Het bezitten van talenkennis is nooit een primaire vereiste voor
plaatsing op deze instelling. Het is wel denkbaar, dat als er een be
paalde plaats vrijkomt, dat men voor de vervulling daarvan talen
kennis moet hebben zoals bijvoorbeeld voor het brailleren van weten
schappelijke werken, van studieboeken, van scripties voor universi
teiten en dergelijke. Dat er bij de plaatsing onredelijke eisen worden