17 OKTOBER 1968 651 gesteld moet spreker de heer Woestenberg beslist betwisten. Het plaat - singsbfeleid is evenzeer als het volgen van de geplaatste een zaak, die met veel zorgen is omringd. Er is gen afzonderlijke plaatsingscom missie en bovendien is van de uitspraken van deze commissie nog be roep mogelijk. De heer WOESTENBERG zegt dat hij het fantastisch vindt, dat er een commissie van beroep is, doch er zitten een aantal mensen in, drie naar hij meent, die in deze zaken toch altijd wel de wethouder volgen, ook al zou er een raar kantje aan zitten. Er zijn hem geval len bekend, waarin gezegd werd: "Dan gaat U eerst maar naar de kerk". Hij wenst deze uitdrukking in het vervolg nooit meer te horen van iemand. Als een man plaatsing op het centrum vraagt en als dan gesteld wordt, dat hij talenkennis moet bezitten en de man kent drie moderne talen en twee volkomen vreemde talen voor de gemiddelde Nederlander, dan vindt hij het toch wel eigenaardig, dat zo'n man geweigerd wordt en nog wel zonder opgaaf van redenen. Er bestaan altijd wel mogelijkheden om iemand af te wijzen als men dat wil. De minderheid heeft vaak het recht aan zijn kant, maar de meerder heid neemt het. Spreker blijft in ieder geval tegen dit voorstel om de doodeenvoudige reden dat hij eerst wel eens wil zien, dat op de dag van vandaag dergelijke maatstaven niet meer aangelegd worden. Hij zal dit zeker natrekken, daarvan kan men verzekerd zijn, of het nu mag of niet, want deze praktijk zal toch wel doorgaan, daarvan is hij verzekerd. De VOORZITTER vraagt of dat het was. De heer WOESTENBERG zegt: "Ja, wacht even. De VOORZITTER vraagt de heer Woestenberg de normale fatsoens normen hier in de raadsvergadering in acht te willen nemen. De heer WOESTENBERG zegt dat dat best kan zijn De VOORZITTER zegt de heer Woestenberg dat hij zijn redenering kan afmaken, maar hij attendeert hem erop, dat aan de orde is het beschikbaarstellen van een krediet en niet het plaatsingsbeleid. Ver der attendeert hij hem op de inhoud van artikel 11 van het reglement van orde. De heer Woestenberg kan verder spreken over het krediet. Indien hij zich hieraan niet houdt, zal hem het woord worden ontno men. De heer WOESTENBERG zegt erop terug te komen, dat hij als raadslid tegen het voorstel is. Hij wil andere leden verzoeken als zij tenminste een eigen mening hebben en niet helemaal genegen zijn het college te volgen, dat hier maar voorstelt en voorschrijft. De VOORZITTER zegt dat hij nu toch echt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 677