652 17 OKTOBER 1968 De heer WOESTENBERG zegt dat hij helemaal niet het recht heeft o om de hamer te misbruiken. Het gaat er hier om, dat hij een beroep wil doen op andere gemeenteraadsleden, die zo vrij kunnen, willen en durven te zijn om mee tegen te stemmen. In ieder geval wil hij geacht worden te hebben tegengestemd. De heer VAN CAULIL zegt, dat er naar zijn mening een mogelijk heid is om het plaatsingsbeleid bij dit voorstel te betrekken. Dit neemt echter niet weg dat hij het totaal oneens is met de vorige spreker, wan neer deze zonder enige motivering dingen lanceert. Daarom verzoekt hij de vorige spreker de overige leden schriftelijk met namen, data, enz. inzage te geven van de juistheid van zijn beweringen. Hij wil nu wel voorkomen, dat men telkens in herhaling moet treden en dat men zich moet afvragen of dit nu wel of niet waar is. Hij verzoekt de voorzitter de heer Woéstëttbè'rg te vragen al zijn beweringen op schrift te stellen en die ter kennis van de raadsleden te brengen, De VOORZITTER zegt dat hij dit verzoek bij deze doet. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten met de aante kening, dat de heer Woestenberg wil geacht worden te hebben tegen gestemd. De heer BARIJ zegt graag even over de orde van de vergadering te willen spreken. Hij heeft namelijk geconstateerd, dat de heer Woes tenberg bezig is een maaltijd te gebruiken. Hij zou gaarne zien, dat de voorzitter hem het verzoek deed zijn maaltijd ergens anders te voltooien. Hij acht het een verstoring van de orde van de vergadering en hij acht het tevens volkomen in strijd met de waardigheid van de vergadering, dat deze misbruikt wordt om daarin te souperen. De VOORZITTER antwoordt de heer Barij dat hij niet verder kan gaan dan diens opmerking tot de zijne te maken en te herhalen het verzoek aan het adres van de heer Woestenberg om zich te willen corformeren aan het normale verkeer, zoals dat tussen de raad en het college in deze waardige zaal waarin de stad bestuurd wordt, gebruike lijk is te doen. Hoe dit moet worden verstaan acht hij te mogen over laten aan elk van de leden afzonderlijk, totdat er natuurlijk een mo ment ontstaat, waarbij er sprake zou kunnen zijn van verstoring van de openbare orde. Hij wil in het midden laten of dat hier nu aan de orde is. De heer WOESTENBERG zegt, dat hij de heer Barij niet kwalijk kan nemen, dat hij misschien over meer tijd beschikt dan hij. Hij komt pas om half zeven van zijn werk. Met moeite en met taxikos- ten komt hij dan om tien of kwart over zeven hier binnen en dan kan hij onmogelijk gegeten hebben. Hij meent, dat hij i^gjjpheeft om hier zijn boterham op te eten. Wie zich daaraan stoort, die store zich daaraan, zegt hij. Het spijt hem, zegt spreker, maar als dat niet mag, dan wil hij wel een verzoek elders richten, of het dan in de toekomst toegestaan is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 678