666
17 OKTOBER 1968
gekomen»
Ten slotte heeft de heer van Gastel gevraagd wat er gedaan zal wor
den aan de opvoering van de eigen inkomsten en hij verwijst daarbij
naar de potentiële bijdrage vaa werkgeverszijde» Het is nog niet zo
ver zegt spreker, dat het eerste begrotingsgesprek met de katholieke
gezinszorg heeft plaatsgehad» Dit zal onderwerp van gesprek worden,
doch hij wil er nadrukkelijk op wijzen, dat het naar zijn mening uit
de tijd moet worden geacht dat een instelling op dit terrein moet stre
ven naar het verwerven van eigen inkomsten.
Hij vraagt zich zelfs af of een bijdrage van de werkgever nog in deze
tijd past, omdat het hier gaat over het verlenen van bijstand aan een
bepaald gezin» Naar zijn mening kan men daar zeer genuanceerd over
denken. Overal in den lande vertoont de bijdrage van de kant van het
bedrijfsleven een dalende tendens, welke misschien verband houdt
met de conjuncturele situatie. In het verleden was de bijdrage, naast
een goed sociaal beleid, dat door verschillende bedrijven werd ge
voerd, een van de secundaire arbeidsvoorwaarden, waarmee nog al
eens gejongleerd werd en dat vindt spreker niet zo'n aantrekkelijke
gedachte. Hij zou dan ook het standpunt» dat de bijdrage van werk
geverszijde moet worden verhoogd, dan ook niet tot het zijne willen
maken, Mevrouw de Bonte heeft nog gesproken over de instructie van
de maatschappelijk werker in het nieuwe systeem. Spreker merkt op,
dat we hier in dit werk niet speciaal met maatschappelijk werkers of
werksters te doen hebben. Er moet naar gestreefd worden om de hulp
verlening op het gebied van de gezinszorg zoveel mogelijk uit de
sfeer van het maatschappelijk werk te houden. Op het moment, dat
er maatschappelijk werkaspecten aan te pas komen is het alleen maar
prudent van de leidsters van de gezinszorg, dat die onmiddellijk ver
wijzen naar de daarvoor het meest aangewezen instanties en dat kun
nen er verscheidene zijn.
De heer VAN LOON zegt, dat hij vanavond bij zijn thuiskomst ge
confronteerd werd met een brief van de voorzitter van de katholieke
gezinszorginstelling. Hij heeft met belangstelling geluisterd naar het
geen de wethouder heeft gezegd met betrekking tot het al dan niet
mogen beschikken over het vermogen.
De wethouder heeft gezegd, dat duidelijk is overeengekomen wat ter
zake zal gebeuren. Spreker is direct bereid dit aan te nemen, doch
hij moet daaraan direct toevoegen, dat die duidelijkheid aan de zij
de van de gezinszorg niet bestaat, omdat de voorzitter van die instel
ling schrijft, dat wanneer de wethouder zou menen, dat tevens is over
eengekomen of dat de gezinszorginstelling ermee zou instemmen, dat
het beschikken over de gelden van de instelling mede of geheel aan
de gemeente of een uitvoerend orgaan komt, dit een onjuiste inter
pretatie zou zijn. Verder schrijft hij, dat de katholieke gezinszorg
bereid is in belangrijke aangelegenheden, die niet tot de gewone
dienst behoren, eerst na overleg met de daartoe aan te wijzen ge
meentelijke instantie vrije gelden, kapitaal, vermogen, reserve of
hoe dan ook te noemen, te besteden.