14 NOVEMBER 1968 697 te zijn, maar die bij de creatieve research niet vanaf het tegensta - dium geconfronteerd dienen te worden met politieke of zakelijk haalbare factoren, welke uiteraard binnen het college van burge meester en wethouders méde het beleid bepalen. In dit opzicht acht ik het voorzitterschap van de wethouder van cul tuur mogelijk frustrerend voor het functioneren van de culturele raad. Maar daarnaast acht hij het voor de genoemde wethouder een onmo gelijkheid om in deze culturele research te participeren of initiatie ven te ontwikkelen, zonder in conflict te komen met zijn lidmaat schap van het college van burgemeester en wethouders. Omdat vooral argumenten voor een goede communicatie hem aan spreken, acht hij om zakelijke gezonde redenen deze tweestoelenpositie niet in het belang van de doeleinden, die burgemeester en wethou ders en spreker met het in het leven roepen van de cultuurdienst en de culturele raad beogen. Ten slotte mocht spreker in de vergadering van de afdeling voor cul turele zaken de opmerking maken, dat naar zijn mening de cultuur- dienst bulkt van de directeuren. Hij heeft niets tegen directeuren, hoe ook omhangen met kwalificaties als gewoon, bijzonder, zeer bijzonder of super-directeur. Hij is echter wel wat beangstigd voor een dienst, waarin eigenlijk 3 directeuren met behoud van eigen standpunt gesuperviseerd worden door een vierde directeur. De di recteur van de cultuurdienst is in bedoelde opzet degene, bij wie een gestructureerd samenspel dient te ontstaan, waarbij de direc teur van de cultuurdienst niet belast wordt met de diverse routine beheershandelingen, zoals bovenaan op pagina 2 van het voorstel wordt gesuggereerd. De gehele fractie van spreker zal met het voorstel van burgemeester en wethouders instemmen. Zijn persoonlijke motivering is dat het een goede zaak is en dat de behartiging van de cultuur door de ge meentelijke overheid met het in het leven roepen van een cultuur dienst alleen gebaat is. Persoonlijk vraagt spreker aan burgemeester en wethouders wel aan dacht te willen besteden aan de door hem gemaakte opmerkingen over het functioneren van de dienst met 4 directeuren, de taakstel ling van deze dienst en de tweestoelentheorie van de wethouder van culturele zaken. De aandacht die burgemeester en wethouders besteden aan de cultuur middels de geproduceerde nota in januari 1968 en thans door het voorstel tot oprichting van de cultuurdienst stelt hem in ruime mate gerust. De heer VAN DER WERFF is van mening dat in deze tijd onver schilligheid en zeker op cultureel gebied een groot gevaar inhoudt. Het lijkt hem dat het beleven van cultuur juist de menselijke in breng en humanitaire vorming tekent en bij een hoop mensen de originaliteit en diversiteit prikkelt. Hij dacht dat dit uitgebreid be sproken is toen burgemeester en wethouders de cultuurnota aan de gemeenteraad voorlegde.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 723