14 NOVEMBER 1968 705 duidelijkheid en openbaarheid. Dit wil niet zeggen, dat wanneer thans gesteld wordt de vergaderingen van het adviesorgaan niet in het openbaar te houden, dit dan een uitspraak is die voor alle tij den zal moeten gelden. Het kan best zijn dat het moment zal aan breken geheel of ten dele hieraan wel te voldoen. Iets anders is het natuurlijk ten aanzien van hetgeen de heer Spanjer stelde, namelijk dat het voor de werkgroepen, die zich uit het adviesorgaan over verschillende onderwerpen zullen gaan ontwikkelen, raadzaam kan zijn bij voorkomende gelegenheid hearings te houden ten einde zich over de materie, die speciaal aan die werkgroep is toevertrouwd, te oriënteren. Spreker gelooft dat het nog wel eens vraag zou kunnen zijn of men al degenen die men gaarne in het beleidsadviesorgaan zou willen opnemen, hiertoe bereid zou vinden indien men tevoren wist dat alle vergaderingen in het publiek gehouden zouden worden. Het is vaak zo, dat wanneer men over belangrijke zaken praat, men van zijn hart geen moordkuil maakt zonder nog precies overwogen te hebben of het ter tafel gebrachte nu wel direct voor de openbaar heid geschikt geacht kan worden. Uit een openhartige discussie volgt soms een mening, die van belang kan zijn, maar misschien wordt zijn/haar vorming geremd vanwege de openbaarheid. Het is door een der sprekers reeds opgemerkt, zo zegt hij,dat meiï; wanneer men de openbaarheid zou gaan invoeren, bij het beleids adviesorgaan in de culturele sector voor de jeugdadviesraad, voor de commissie overleg maatschappelijk werk, voor de schoolraad, enz. een zelfde vraag zou kunnen krijgen. Spreker gelooft, dat het niet verstandig is nu er gestart wordt met de cultuurdienst, het novum van openbaarheid van vergaderingen van het advies- en beleidsorgaan te gaan invoeren. De stelling van de heer van der Werff de adviezen te publiceren is door spreker nog niet overwogen. Hij kan wel zeggen, dat het punt van de openbaarheid eergisteren nog een onderwerp van bespreking heeft uitgemaakt in de vergadering van burgemeester en wethouders en dat de thans daaromtrent door spreker vertolkte mening de me ning is van het gehele college. De openbaarheid van de adviezen is daarbij niet besproken. Maar vooralsnog blijft hij van oordeel, dat het daar nog te vroeg voor is. Laat nu eerst de cultuurdienst op gang gekomen zijn en dan kan worden bezien welke veranderingen of verbeteringen in de sector van de cultuurbehartiging aangebracht zouden kunnen worden. De heer van Dun, zo zegt spreker, heeft in de raadsvergadering van 18 januari 1968 gezegd en in de vergadering van de afdeling voor culturele zaken herhaald, dat naar zijn oordeel het begrip cul tuur dat door burgemeester en wethouders wordt gehanteerd, eigen lijk te beperkt is; hij zou veel liever bepaalde onderwerpen duide lijker tot uitdrukking zien komen, zoals bijvoorbeeld volksontwik keling. Spreker gelooft dat het voorliggende voorstel van burgemeester en wethouders en de daarbij behorende bijlagen moeten worden gezien in het licht van de cultuurnota, zoals die op 18 januari 1968 door

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 731