736
27 NOVEMBER 1968
niet de bedoeling gehad zodanige duidelijk omlijnde afspraken te maken, dat over
lappingen zouden worden voorkomen.
De samenwerking met U en de wethouders was ook het afgelopen jaar weer voor
treffelijk.
Een groot aantal zaken - waaronder vele belangrijke - hebben wij met Uw college
mogen bespreken.
Wij hebben bij onze besluitvorming steeds weer kunnen rekenen op deskundige en
zonodig uitvoerige informatie van de zijde van Uw college en Uw ambtenaren.
Slechts in deze vorm van samenwerking is het voor een raadslid mogelijk, zijn verant
woordelijk werk te doen. Ik kom op dit verantwoordelijk werk later in mijn betoog
terug, doch heb er in dit stadium behoefte aan Uw college en Uw ambtenaren dank te
zeggen voor de goede samenwerking.
Uit een groot aantal voor behandeling in aanmerking komende onderwerpen moet een
keuze worden gemaakt.
Ik heb mij bewust in de keuze van de door mij te behandelen onderwerpen beperkt.
Vele vraagstukken dienen zich aan. De allerbelangrijkste moeten bij de begrotings
behandeling prioriteit hebben.
Het verheugt mij wel dat vele andere belangrijke vraagstukken bij de schriftelijke
behandeling aan de orde zijn gesteld.
Als wij ons in de behandeling van de algemene onderwerpen wat weten te beperken,
is het wellicht mogelijk aan deze vraagstukken bij de hoofdstuksgewijze behandeling
wat meer aandacht te besteden. Dit zou ik bijzonder toejuichen, omdat dit het geheel
van de begrotingsbehandeling zeer zou verlevendigen.
SLUITENDE BEGROTING
Het ligt voor de hand dat intern bij het opstellen en extern tijdens de begrotings
behandeling het principe van de sluitende begroting ter sprake komt.
Ook bij de aanbieding en de behandeling van de begroting voor het dienstjaar 1969 is
zulks weer het geval.
In de nota van aanbieding zegt Uw college daarover dat in de naaste toekomst het
huidig beleid gebaseerd op een sluitende begroting kan worden voortgezet (Uw college
zegt niet zal worden voortgezet); dat U de sluitende begroting een groot goed acht,
dat echter ook weer niet tot elke prijs moet worden gehandhaafd en tenslotte dat U
het niet bij voorbaat uitgesloten acht dat in de toekomst met een niet sluitende begro
ting zal moeten worden gewerkt.
In antwoord op daarover gestelde vragen bevestigt U Uw standpunt dat het principe
van de sluitende begroting niet tot elke prijs moet worden gehandhaafd.
Duidelijk valt het aksent op de uitdrukking „niet tot elke prijs", welk begrip niet
wordt en ook moeilijk nader kan worden omschreven, omdat het verlaten van het tot
dan toe gevolgde principe een beleidsbeslissing zal vergen in een konkrete situatie.
Het verlaten van het principe van de sluitende begroting heeft verregaande financiële
en bestuurlijke konsekwenties. Een aantal voorwaarden welke vereist worden om voor
een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds in aanmerking te komen, worden door
U in antwoord op een gestelde vraag genoemd. Uit dit antwoord blijkt welke verre
gaande financiële maatregelen noodzakelijk zijn vooraleer men voor bedoelde uitkering
in aanmerking komt.
De bestuurlijke konsekwenties zijn - wekken althans minstens de indruk - nog ingrij
pender. Allerlei voorschriften en bepalingen in dit kader zou de gemeente onder een
dusdanige zware druk brengen, dat niet meer van een zelfstandig beleid van de ge
meente zou kunnen worden gesproken.
Het zou in dit verband wel interessant zijn te weten hoe dit pakket van maatregelen,
voorschriften en bepalingen zich in de praktijk manifesteert, gegeven het feit dat voor
de jaren 1967 en 1968 totaal 376 aanvragen voor een aanvullende bijdrage werden
ingediend.