27 NOVEMBER 1968 739 bovendien eerst op een tijdstip dat onze voorbereidingen voor deze begrotingsbehan deling nagenoeg haar klimax hadden bereikt, zodat bestudering van deze antwoorden zich tot hoofdpunten heeft moeten beperken. Het is dringend noodzakelijk dat alle bij de begroting behorende of daarmede verband houdende stukken de raad tegelijk met de aanbieding van de begroting bereiken. Anders komt er van de ons toegemeten tijd van voorbereiding te weinig terecht, omdat oordeelsvorming dikwijls afhankelijk is van nog ontbrekende stukken, of zoals in dit geval door het te lang ontbreken van antwoorden op door de raad gestelde vragen. Met de nieuwe opzet van het onrendabel investeringsplan kan ik mij zeer wel ver enigen. Men zal er ook binnen de ruimte in dit plan oog voor moeten hebben dat behoeften zich plotseling kunnen wijzigen. Zolang deze nieuwe behoefte kan worden gefinancierd uit de onder doelstelling H opgenomen reserve, behoeft geen hernieuwde prioriteitenbeoordeling plaats te vinden. Is zulks niet het geval, dan dient naar mijn overtuiging de nieuwe behoefte in het plan te worden ingepast en zal vanuit de gewijzigde behoefte een nieuw prioriteiten-schema moeten worden vastgesteld. Met Uw aanbeveling de post „onvoorzien" uitsluitend in te zetten voor absoluut onvermijdelijke en niet voorzienbare objekten, kan ik volledig meegaan. Een van de konklusies van de nota is dat uit het taakstellend karakter van het werk plan voortvloeit dat voor dekking van de kapitaalslasten van niet-gerealiseerd inves teringsvolume de nodige ruimte in de opvolgende budgetten wordt gereserveerd. Als de betekenis van deze konklusie is dat de geraamde rente en afschrijving van in enig jaar niet gerealiseerd investeringsvolume wordt gereserveerd om het volgende jaar of de volgende jaren te worden benut, kan ik ook daarmede instemmen, maar dan geloof ik dat het verstandig en overzichtelijker ware alle kapitaalslasten, dus ook de investeringen bij de z.g. onrendabele diensten onder hoofdstuk XIII van de algemene dienst te ramen. Ik zou mij op dit moment niet aan het stelsel van de funktionele reservering willen binden; het argument van de funktionele verantwoordelijkheid spreekt mij in dit ver band niet aan, omdat ik niet kan veronderstellen dat bij realisering van een ander plan, de dan daarbij betrokkenen het niet met dezelfde grote verantwoordelijkheid zullen uitvoeren. Naast een aantal voorzieningen welke passen in- en voortvloeien uit bestaande plannen binnen de stadsontwikkeling en -uitbreiding, konstateer ik in het aangeboden niet geldelijk rendabel investeringsplan 1969-1973 binnen het kader van de verkeers- voorzieningen duidelijk 3 nieuwe plannen. De verbinding tussen de Kraanstraat en de Boschstraat door het Valkenberg (Post B. 5.00.09.2) en de rekonstruktie van het gedeelte de la Reyweg aansluitend aan de Beverweg (Post B. 5.00.07.15) zijn niet alleen nieuwe plannen binnen het geheel van de verkeersordening in onze stad, doch hebben, mijns inziens duidelijk relatie met mogelijke stedebouwkundige ontwikkelingen. Het derde plan omvat het voor de hand liggende pakket van verkeersvoorzieningen dat nodig zal zijn ter ontsluiting van de Haagsche Beemden. Ik heb er begrip voor dat Uw antwoord met betrekking tot de eerste 2 plannen uiterst vaag is en dat Uw informatie over de plannen tot ontsluiting van de Haagsche Beemden op dit ogenblik niet erg duidelijk kan zijn. Uitvoerige bestudering en juiste beoordeling van deze plannen, waaraan ontegenzeglijk ook stedebouwkundige konsekwenties zijn verbonden, zal eerst mogelijk zijn na op- en vaststelling van zowel struktuur- als verkeers-struktuurplan voor de stad. Die stedebouwkundige ontwikkeling stelt bestuurders, planologen en andere daarbij betrokken deskundigen van onze stad waarschijnlijk de eerste jaren voor ontzaglijke problemen, omdat het duidelijk is dat onze stad zich in haar ontwikkeling in een overgangsstadium bevindt, op welk punt belangrijke plannen moeten worden gemaakt en verstrekkende en uiterst verantwoordelijke beslissingen en besluiten moeten worden genomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 765