27 NOVEMBER 1968
753
andere uitgaven. Dit voorbeeld demonstreert duidelijk de spanning tussen inkomsten
en uitgaven. Breda kan naar onze mening deze spanningen verdragen doordat het kan
terugvallen op reserves, dus op de saldi-reserve indien een jaarrekening een tekort
vertoont of op de algemene reserve indien het ernaar uitziet dat een aangevangen
project slechts afgemaakt kan worden door de reserves aan te spreken.
Resumerend zou ik willen stellen, mijnheer de voorzitter, dat de financiële situatie van
Breda, zoals in tal van gemeenten, moeilijk is, doch, dank zij de beschikbaarheid van
reserves, Breda in staat moet worden geacht haar voorgenomen plannen te realiseren.
ONDERWIJS
In ons land mag men over onderwijs eigenlijk dan pas wat zeggen als men op dat
gebied deskundig is. Hoewel ik dat bepaaldelijk niet ben, waag ik het er toch op
daarover een aantal opmerkingen te maken.
De gemiddelde Nederlander is trots op het onderwijs dat in ons land gegeven wordt,
doch heeft niet in de gaten, dat er nog maar weinig aanleiding is om trots te zijn,
integendeel. In de Stem van 19 november stonden de gegevens van een onderzoek naar
de aantallen scholieren en studenten van bepaalde leeftijdsgroepen. Van de 18-jarigen
studeert in Nederland 20% en daarmee staat ons land in de E.E.G. op de 4e plaats,
achter landen als België (32%), Frankrijk (26%), en zelfs Italië (21%). In een land
als de V.S. studeert van de 18-jarigen zelfs 51%.
Evenals vorig jaar ontvingen wij van Uw college dit jaar het rapport Schoolverlaters,
samengesteld door de Sociografische Dienst. Dit rapport signaleert slechts en geeft
geen wegen aan om tot verbetering van een bepaalde situatie te geraken, hetgeen ook
niet de taak van de sociografische dienst is. Voordat men maatregelen kan nemen
dient men eerst op de hoogte te zijn van de feiten en op dat gebied heeft de socio
grafische dienst uitstekend werk verricht. De meest frappante feiten zijn dat uit de
lagere milieus 8% van de schoolverlaters naar het V.H.M.O. gaat en van de hogere
milieus 72%. Deze situatie komt niet alleen in Breda voor, doch is een landelijk ver
schijnsel.
De laatste jaren heeft dit probleem, want dat is het, sterk de aandacht getrokken, hoe
wel prof. Polak in zijn boek „Om het behoud van ons bestaan" het vlak na de oorlog
reeds signaleerde.
Deskundigen zijn o.m. de mening toegedaan dat de potentiële intelligentie van het
kind uit de lagere milieus op de lagere school niet volledig tot uiting komt. De
woordenschat die het kind van thuis heeft meegekregen speelt hierbij een belangrijke
rol. Het kind moet zich aanpassen aan de school. Zou de school zich kunnen richten
naar het kind, dan zouden de uitkomsten ongetwijfeld beter zijn.
Ik ben mij ervan bewust dat de directe bemoeiingen van Uw college met het lager
onderwijs van geringe betekenis zijn, doch ik vraag mij af of b.v. een studie naar de
diepste oorzaken van dit verschijnsel door de schoolpsychologische dienst niet zinvol
zou zijn. De verticale mobiliteit van het kind uit de lagere milieus kan niet groot zijn
daar het merendeel van die kinderen geen adequaat onderwijs ontvangt.
Op het gebied van de bejaardenzorg loopt Breda, landelijk gezien voorop en ik ben
daar trots op, dochi ik heb niet het gevoel dat dit ten aanzien van de schoolgaande
jeugd ook het geval is.
Een van de aanleidingen om over onderwijs iets te zeggen, mijnheer de voorzitter, is
het feit dat in het onrendabel investeringsplan geen bedrag werd uitgetrokken voor
onderwijs, toch, en dat vind ik veelbetekenend, was het niet over het hoofd gezien,
want het is zelfs één van de hoofddoelstellingen. Hieruit mag geconcludeerd worden
dat Uw college hier een belangrijke taak voor het gemeentebestuur ziet liggen. De
beslissing tot het volgen van verder onderwijs na de middelbare school hangt vaak af
van de mogelijkheid tot verder studeren in de stad waar men woont.
Deze toevallige factor is in vele gevallen doorslaggevend.