31 JANUARI 1968
78
de reserves is opgenomen, mij genoodzaakt de stand en de jaarlijkse
uitzetting van deze reserves middels de door de leningsdienst geprodu
ceerde cijfers nader te bestuderen.
Uit het overzicht van de reserves ondergebracht bij de leningsdienst
blijkt dat wij ter veiligstelling van onze reserves goedgeteld 80 potjes
hebben gevormd. De inhoud van die potjes blijft door de telkenjare te
rugkerende rentebijschrijving gestaag groeien. Uitzondering op deze
regel wordt vanzelfsprekend gemaakt ten aanzien van de rente van het
bedrag van saldi-reserve en van de gestorte waarborgsommen door be
sturen van bijzondere scholen. Het totaalbedrag van de bijgeschreven
rente over het laatste dienstjaar bedroeg volgens de staat 0 van de le
ningsdienst 1.645.181,37. Weliswaar hebben het afgelopen jaar eni
ge onttrekkingen aan de reserves plaatsgevonden, tot een totaal van
3. 026.505,57, doch deze vonden incidenteel plaats en zonder dat
ten aanzien van de reserves en de verdere uitzetting daarvan een be
paalde beleidslijn is bepaald geworden.
Het totaal der reserves exclusief het eigen kapitaal bedraagt aan het
einde van het boekjaar 33.257.027,47 en dit bedrag moet met uit
zondering van enkele duidelijke bestemmingsreserves ruim voldoende
geacht worden om eventuele risico's op te vangen. Zonder nu te wil
len bepleiten dat het bedrag aan rente van alle niet bestemmings-
reserves ten bate van de algemene dienst zou moeten komen, hoewel
voor een aantal de redelijkheid daarvan zeer wel is aan te tonen, ben
ik anderzijds toch wel van oordeel dat nu vele hoogst belangrijke en
urgente voorzieningen wegens gebrek aan dekkingsmiddelen moeten
blijven liggen, voor de uitvoering van deze soort voorzieningen een
gedeelte van de rente van deze reserves zeer wel zou kunnen worden
aangewend. Deze reserves zijn toch gekweekt om in wat moeilijker
tijden toch wel noodzakelijke uitgaven te kunnen opvangen. Is het
voorbarig nu reeds te veronderstellen dat door het steeds maar weer
achterblijven van geplande investeringen ook in de gewone rekening
voldoende ruimte vrijkomt voor het opvangen van niet voorziene uit
gaven? Het kan toch niet de bedoeling zijn de reserves steeds te blij
ven doen stijgen en noodzakelijke voorzieningen waaraan de mensen
van nu dringend behoefte hebben, achterwege te laten.
Ik zou het op prijs stellen mijnheer de voorzitter, hierover het stand
punt rond Uw beleid op korte en langere termijn te vernemen.
Bij dit onderdeel tenslotte nog een enkele opmerking over het de raad
aangeboden onrendabel investeringsplan 1968. Met Uw college ben ik
met de door U aangevoerde motieven van mening dat het onrendabele
investeringsplan aan revisie toe is. Ik heb kennis genomen van Uw me
dedeling dat het in zijn opzet vernieuwd plan tijdig voor de begrotings
behandeling 1969 zal gereedkomen. Ik wil aannemen dat U tevens be
doelt dat dit herziene investeringsplan ook tijdig aan de raad zal wor
den aangeboden.
Moet ik uit het feit dat het onrendabel investeringsplan niet, zoals ge
bruikelijk, tevoren in de afdeling voor financiën is behandeld, opmaken
dat Uw college aan dit of aan een in deze opzet samengesteld plan
weinig waarde toekent?
Een investeringsplan móet mijns inziens grote lijnen op iets langere ter-