768
27 NOVEMBER 1968
Indien Uw college zich nog geen oordeel heeft gevormd over de keuze van de methode
van vuilverwerking, waarop is dan het bedrag van ruim 6.500.000,na 1973 ge
baseerd? Kennelijk gaan de gedachten toch in een bepaalde richting. Wij zouden Uw
college dan ook willen verzoeken, de raad tijdig in kennis te stellen van de resultaten
van het onderzoek, verricht door de „werkgroep vuilverwerking". Voorts.komt het ons
gewenst voor dat reeds vóór 1973 grotere bedragen worden gepland, wil deze aan
gelegenheid niet volkomen vastlopen of zo U wilt vollopen.
VOLKSGEZONDHEID
Over dit hoofdstuk zijn bij de schriftelijke voorbereiding slechts een tweetal vragen
gesteld. Het zal U duidelijk zijn dat met name de vraag betreffende de fluoridering
en het antwoord daarop, mijn bijzondere belangstelling heeft.
Ik moge vooraf opmerken dat de vraag niet van mij afkomstig is, doch dat ik overleg
heb gepleegd met de vragensteller, omdat ik n.l. voornemens was de zaak van fluori
dering in mijn algemene beschouwingen te betrekken. Deze aangelegenheid acht ik
voor de volksgezondheid van zo'n evident belang, dat ik alsnog een poging wil doen
terug te komen op het destijds genomen raadsbesluit. Het is niet mijn bedoeling, mijn
heer de voorzitter, opnieuw een volledig debat over het pro en contra van de fluori
dering van het leidingwater uit te lokken. Ik wil er alleen op wijzen dat in de medische
kringen hoe langer hoe meer stemmen opgaan tegen het toedienen van fluor aan het
leidingwater. In een medisch tijdschrift van oktober j.l. is opgenomen een artikel van
de hand van professor P. Sorgdrager, hoogleraar in de pharmacie te Utrecht, waarin hij
nog weer eens ernstig waarschuwt voor de gevaren van fluoridering. Hij eindigt zijn
artikel als volgt, ik citeer:
„Wij willen besluiten met een ernstig beroep op bezinning, omdat de toediening op
deze schaal volgens grote deskundigen op verschillende gronden niet verantwoord is.
Het besluit tot fluoridering is in vele plaatsen zó geruisloos gegaan, dat het merendeel
van de betrokkenen nog niet beseft heeft waar het om gaat.
Het moet tot alle burgers doordringen, dat het twijfelachtige voordeel van een voor
behoeding tegen tandbederf niet opweegt tegen de veel grotere gevaren die van andere
zijde dreigen, van botmisvorming en idiotie.
In het Zentralorgan für die praktische Zahnheilkunde: „Zahnarztliche Welt" van april
1968 wordt een plaats ingeruimd voor een tegenstander der waterfluoridering. Deze
komt tot de conclusie dat in de leeftijd van 6 tot 15 jaar inderdaad de cariës-frequentie
bij gebruik van gefluorideerd water kleiner is, dat echter na het 15e jaar de frequentie
niet alleen gelijk is, doch bij de kinderen uit de gefluorideerde gebieden, sterker toe
neemt dan bij de anderen.
Om van het precedent te zwijgen.
Wat zal de volgende afwijking zijn die via het drinkwater bestreden zal worden?"
Tot zover mijn citaat.
In het zojuist aangehaalde artikel wijst prof. Sorgdrager er nadrukkelijk op, dat door
het vele pro en contra op zijn allerminst twijfel is ontstaan, ook bij de bevoegde
instanties.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid dr. Kruizinga heeft volgens
recente berichten, de gezondheidsraad verzocht een nader advies uit te brengen over
het voorkomen van tandbederf door het toevoegen van fluor aan het drinkwater.
In dit advies moeten naar het oordeel van dr. Kruizinga de gegevens die na 1960
beschikbaar zijn gekomen uit het experiment Tiel-Culemborg en het inmiddels be
schikbaar gekomen materiaal van vóór- en tegenstanders van fluoridering worden
verwerkt.
De gemeenteraden van Rotterdam en Eindhoven hebben zeer onlangs besloten, de uit
voering van het raadsbesluit tot fluoridering op te schorten, totdat meerdere gegevens
van het zo juist genoemde rapport bekend zullen zijn.
Ik meen een alleszins verstandig en acceptabel besluit.