27 NOVEMBER 1968 769 Mijnheer de voorzitter, ik meen dat gezien het enorme belang voor de volksgezond heid, het allerminste wat ik kan doen is, Uw college verzoeken, met de uitvoering van het genomen raadsbesluit te wachten, totdat bovengenoemd nader advies van de ge zondheidsraad zal zijn uitgebracht. Ik vertrouw dat Uw college deze zeer acceptabele toezegging wel zal willen doen en de raad t.z.t. in kennis stellen van de resutlaten van genoemd onderzoek, zodra deze voor publicatie beschikbaar zijn. VOLKSHUISVESTING Kennisname van de schriftelijke begrotingsbehandeling doet ons zien dat ook dit jaar weer een groot aantal vragen op Uw college werden afgevuurd. Wensen zowel t.a.v. de kwaliteit als van de kwantiteit van de te bouwen woningen spelen hierbij een grote rol. Zonder te kort te doen aan de kwaliteit acht ik op dit moment de kwantiteit nog steeds van het grootste belang. Ik wil terzijde echter opmerken dat ik met Uw college van mening ben dat zeer zeker ten opzichte van de kwaliteit de laatste tien jaar aan zienlijke verbeteringen zijn aangebracht, welke het woongenot ten goede komen. Uiteraard blijven bij ons ook enkele wensen bestaan, met name t.a.v. de bouw van aan gepaste woningen voor bejaarden en vrijgezellen. Wij onderkennen echter de moeilijk heden, welke zich hierbij voordoen, doch vragen nogmaals de aandacht van Uw college voor deze categorie. Het tot stand komen van een viertal woningen voor lichamelijk gehandicapten geeft er blijk van dat Uw college waar mogelijk, bereid is om aan de speciale verlangens en behoeften welke er bestaan voor diverse groepen in de bevolking te voldoen. Terugkerende tot de kwantiteit van de woningbouw moet allereerst worden geconsta teerd dat het streefgetal van 1300 eenheden dit jaar helaas niet zal kunnen worden gehaald. We zullen er ruim 100 stuks beneden blijven. Hoewel dit op zich zelf niet zo verontrustend is, temeer daar de vooruitzichten voor 1969 iets gunstiger zijn, ligt toch de grote moeilijkheid, bij een constante voortgang van de woningbouw in de eerst komende jaren. Wil immers het beleid op lange termijn, om de stad leef- en bewoonbaar te kunnen houden gestalte krijgen, dan zal een voortgaande productie van minimaal 1300 een heden per jaar noodzakelijk zijn. Reeds in januari van dit jaar werd bij de behandeling van de algemene beleidsnota geconstateerd dat de woning-productie dreigt vast te lopen, wegens gebrek aan capaciteit van de uitbreidingsplannen. In Uw antwoord op vraag 181 deelt U mede dat momenteel in de bestaande uitbreidingsplannen nog slechts grond voor 370 woningen voor uitgifte beschikbaar is. Rekening houdend met een termijn van minstens vier jaar voor het bouwrijp maken vanaf het ontwerpen van een bestemmingsplan betekent dit dat de woning-productie reeds in 1970 sterk zal moeten worden afgeremd wegens gebrek aan bouwrijpe gronden. Ik acht dit zonder meer een noodsituatie. Het ontstaan van deze noodsituatie werd door Uw college enkele jaren geleden, tijdig onderkend, hetgeen tot gevolg had dat in bilateraal overleg met de gemeente Prinsen beek, tot gebiedsruil werd besloten. Dat deze gebiedsruil welke voor Breda een belang van de eerste orde is, geen doorgang heeft kunnen vinden, kan worden betreurd en is oorzaak van de noodsituatie waarin Breda zich thans bevindt. Mijnheer de voorzitter, In dit verband kom ik dan nu tot het maken van enkele opmerkingen met betrekking tot de ruimtelijke ordening voor Breda en omgeving. Ik meen dat het juist is, dat t.a.v. de situatie, waarin wij op het ogenblik verkeren n.a.v. de voorgestelde grenscorrecties en de reacties daarop, enkele zaken duidelijk moeten worden gesteld. Reeds in het verleden is dezerzijds geconstateerd dat wil een structuurplan voor Breda en omgeving, effectief zijn, dit voor een groter gebied dient te worden opgezet, dan alleen dat van de vier omliggende randgemeenten. Bij de begrotingsbehandeling in 1965, na het verschijnen van de provinciale welvaartsbalans/ontwikkelingsplan 1965,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 795