27 NOVEMBER 1968
771
zelfs bezwaren te opperen. Algemene waardering kan best samengaan met kritiek op
details.
De vraag is echter of zoiets enig nut heeft. Hier speelt een rol wat ik zou willen
noemen de onvermijdelijkheidsfactor, die zovele discussies in deze zaal zo niet over
bodig dan toch zonder reëel effect doen zijn.
Wat ik hier zeg is volstrekt geen verwijt aan het college, noch aan mijn collega's
raadsleden of aan mijzelf
De onvermijdelijkheidsfactor bestaat hieruit dat nagenoeg alle voorstellen, en ook deze
ontwerp-begroting, zo bekwaam en zo deskundig worden voorbereid en zo afgewogen
tegen alle financiële en technische mogelijkheden en onmogelijkheden, dat het niet
doenlijk is voor enig raadslid of voor enige fractie om werkelijk steekhoudende argu
menten ertegen aan te voeren, laat staan een bruikbaar alternatief te presenteren.
Daar komt dan nog bij, dat alle voorstellen, voordat ze in de raad ter sprake komen,
ook nog vóórbesproken zijn in de afdelingen. Als ze die gepasseerd zijn kan er eigen
lijk niets meer gebeuren.
We zien in deze zaal dan ook geregeld het verschijnsel dat bijv. een hele fractie ernstige
bedenkingen koestert tegen een voorstel, maar aan het eind wordt alles goedgekeurd,
zelfs zonder dat de bezwaren zijn weggenomen, omdat men inziet, dat het voorgestelde
toch de beste weg biedt, of dat tegenstemmen slechts een impasse, maar geen oplossing
zou betekenen.
Hoogstens kan een kleinere fractie of kunnen één of meer individuele leden zich de
luxe permitteren geacht te worden te hebben tegengestemd. Dat brengt geen enkele
consequentie met zich mee.
Waar de geschetste situatie al opgaat voor de hier aanwezige fracties en hun leden,
hoeveel te meer moet dit dan gelden voor een onafhankelijke zoals degene die op dit
moment het woord tot U mag richten.
Drie motieven bepalen mijn beleid of zelfs de afwezigheid daarvan!
In de eerste plaats blijf ik overtuigd van de noodzaak van ingrijpende structurele ver
anderingen in de samenleving en van de daarbijbehorende mentaliteitsverandering in
de geest van onze bestuurderen hier te lande.
In de tweede plaats besef ik maar al te goed dat in de gegeven gemeentelijke omstan
digheden en gezien de voorkomende punten op de agenda het volslagen vruchteloos is
en minstens buiten de orde zou zijn om dergelijke filosofieën hier ten beste te geven.
In de derde plaats moet ik bekennen het bijna altijd, onder de vigerende verhoudingen,
volkomen eens te zijn met de voorstellen van het college, zeker voor zover zij concrete
maatregelen betreffen, en dat is uiteraard met 99% van de hier behandelde materie het
geval.
In dit verband mag ik wel zeggen dat het één van mijn grootste genoegens is de
debatten in deze zaal op de voet te volgen. Om te beginnen zijn de gebruikte argu
menten voor mij nog nieuw, omdat ik de afdelingsbesprekingen niet heb bijgewoond
noch last heb van fractievergaderingen.
Maar het aardigste is voor mij van te voren te gissen wie er gaat opponeren, welke
kritiek hij gaat spuien om dan vervolgens te aanschouwen hoe de opponent meestal
zeer vakkundig van de tafel wordt geveegd of zich terugtrekt op zijn laatste bastion:
lekker toch tegenstemmen, daarbij nog verontwaardigd dat niet alle raadsleden het ver
loren debat goedmaken door met hem mee te stemmen.
Op dit punt gekomen zou men kunnen zeggen: maar dit verschijnsel kan ook liggen
aan de heersende politieke constellatie. Wie zegt dat de argumenten van de tegen
stemmende kleine fractie of van het individuele lid ondeugdelijk zijn.
Dat maakt de meerderheid maar uit. Wel, misschien zal dat een doodenkele keer het
geval zijn. Maar men kan de stelling evengoed omdraaien. Het tegenstemmen en de
tegenargumenten kunnen net zo goed door politieke motieven worden ingegeven of
minstens alweer door de wetenschap dat het toch geen gevolgen heeft.
Neen, als men zich volstrekt zakelijk, onpolitiek opstelt en dat is nodig, zal men
weinig tegen de gedane voorstellen kunnen ondernemen. Vorige maal heb ik bij de