77 9
28 NOVEMBER 1968
Het college gaat op deze weg voort en spreker hoopt dat het college er de volgende
jaren steeds weer iets aan kan doen.
Vervolgens gaat spreker in op het woord „inspraak". Inspraak is zijns inziens een heel
ander begrip dan openheid en duidelijkheid. Deze begrippen wil hij duidelijk scheiden.
Als men daar echter scheidingen in legt, groeit daar opnieuw onduidelijkheid in en dat
mag niet de bedoeling zijn. Hij stelt dat van de kant van burgemeester en wethouders
die inspraak heel veel voorkomt Talloze maatschappelijke instanties ter stede zitten
niet alleen op de stoep, maar ook binnenskamers, vooral instanties op het terrein van
het onderwijs, de jeugd en de cultuur. Ook zijn er contacten met de ondernemers en
de middenstand. Omdat spreker beschikt over vergelijkingsmateriaal meent hij te mo
gen zeggen, dat men hierover in Breda toch tevreden mag zijn. Deze inspraak is een
belangrijk gegeven, men zou eigenlijk kunnen zeggen dat die inspraak moet groeien.
Het is een groeiproces, dat niet een, twee, drie voor elkaar is. Het woord „inspraak" is
waarschijnlijk in de toegepaste democratie nog vrij jong. Dat betekent dat als men
„inspreekt", dat men dan ook iets in te spreken moet hebben, degenen, die inspraak
verlangen, moeten dus een positieve bijdrage geven en daarbij ook de overheid de
kans geven om die inspraak te plegen en vorm te geven. Zover is men echter op alle
terreinen nog niet. Persoonlijk is spreker van mening dat als men praat over inspraak
op het terrein van de ruimtelijke ordening, het een bijzonder moeilijke vraag is op
welk moment dat moet gebeuren. Moet dit nu bijvoorbeeld over de Haagse Beemden
gebeuren? Nu woont er nog niemand en wie moet nu daar inspreken? Hoe staat het
stadsbestuur ten opzichte van dergelijke zaken? Men moet eerst zeker weten wat men
wil. Als men inspreekt en men zou te weten komen dat het stadsbestuur niet echt ge
neigd is te kijken naar hetgeen men daar zal verlangen, dan is naar zijn mening een
dergelijke inspraak zinloos. Spreker meent dat het woord „inspraak" op zichzelf een
betekenis heeft en dat het in de toekomst verder uitgebouwd moet worden middels een
groeiproces. Hij gelooft niet dat men op dit moment kan verlangen - naast al het
geen nu reeds gebeurt - dat men op verschillend terrein die „inspraak" zou moeten
gaan institutionaliseren, daarvoor is onvoldoende reden aanwezig. Speciaal aan het
adres van de heer von Schmid merkt spreker tevens op dat er ook onvoldoende reden
is op dit moment wijkraden in te stellen. Het college is van mening dat de ervaringen,
die er op het terrein van de wijkraden zijn, soms zelfs negatief zijn. Naast alle posi
tieve reacties over deze zaak zou het college toch graag enige voorzichtigheid be
trachten.
De heer van Loon heeft de raad gewezen op zijn verantwoordelijkheid. Hij is zelf
raadslid en heeft het dus ook ten dele op zichzelf gericht. De heer van Loon meende
dat de beantwoording van vraag 55, die ging over de gedachten van het college over
het verlenen van steun in de werkzaamheden van de raadsleden, niet voldoende was.
Hierop kan spreker zeggen dat het woord „steun" het college heeft verleid dit ant
woord te geven. Van harte wil hij echter de steun van het college toezeggen om het
raadslidmaatschap en het raadswerk goed te kunnen doen. Die taak is niet eenvoudig,
maar het college zal met zijn wetenschap alles doen wanneer dat maar wordt gevraagd
en de raad zo goed mogelijk informeren, zodat wordt bereikt dat de raad zijn taak zo
goed mogelijk uitvoert. Daarbij hoopt hij dat de verhoudingen tussen de raad en het
college voortreffelijk zullen blijven.
Wethouder VAN BOXTEL meent, nu er bij de algemene beschouwingen met betrek
king tot de portefeuille sociale zaken en volksgezondheid zo verschrikkelijk weinig
naar voren is gebracht, dat hij het aan zichzelf verplicht is in zijn beantwoording ui
termate kort te zijn. Het is maatschappelijk niet verantwoord om in de afmattende race
die de begrotingsbehandeling nu eenmaal is - meer tijd te nemen dan voor een
verantwoorde repliek nodig is. Daarbij wil hij echter geen voorbarige conclusie trekken
en zijn kruit drooghouden, totdat de hoofdstuksgewijze behandeling achter de rug is,
men weet nooit wat daar allemaal nog komt kijken
Twee zaken wil hij nu echter even aanstippen. De heer van der Werff heeft de