28 NOVEMBER 1968
790
lijken verwezenlijkt te moeten worden maar waar de wethouder van financiën - ook
bij spreker thuis! bekijkt of dat allemaal in elkaar gepast kan worden. Dan is het zo
dat al zouden er nog onvervulde wensen zijn men toch tevreden is met wat men kon
bereiken. Spreker meent dat men de situatie van Breda ook zo moet bezien. Zeker
het College - en ook de wethouder van financiën - willen in Breda meer en betere
mogelijkheden scheppen, maar is toch tevreden met wat op dit moment kan worden
gedaan.
Dat niet alle wensen en verlangens kunnen worden gerealiseerd veroorzaakt de eis dat
zo goed mogelijk moet worden geïnventariseerd wat de behoeften in werkelijkheid zijn.
Daarbij moeten die behoeften zo objectief mogelijk worden afgewogen en vastgesteld.
Deze vaststelling geschiedt evenwel niet alleen in het geldelijk onrendabel investerings
plan.
Dat is één kant van de zaak, aan de andere kant moet er natuurlijk efficiency zijn. Het
is de taak van de overheid om de geldmiddelen die er zijn zo efficiënt en zo optimaal
mogelijk aan te wenden, waardoor een zo goed mogelijk werk voor de mensen in stad
en streek wordt gedaan.
Eén van de middelenvoorzieningen wordt geschapen door de uitkering uit het gemeente
fonds. Spreker mag wel zeggen dat het College met het principe van de objectieve
voorziening volledig akkoord is, omdat dit de beste basis geeft om eigen verantwoor
delijkheid te dragen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het college ten aanzien van alle
onderdelen volledig akkoord is. Het zou eigenlijk zo moeten zijn, dat het gemeente
bestuur met betrekking tot veel zaken zijn eigen weg zou moeten kunnen gaan, maar
nogmaals het principe van de objectieve uitkering wordt onderschreven.
De kwestie van de eigen inkomsten wordt door het College steeds nauwkeurig bekeken.
Dat heeft ook doorgeklonken in de raad toen is gezegd dat als men iets wil wat be
langrijk is voor de stad men daar ook offers voor over moet hebben. Die offers komen
tot stand via belastingen van de ene en het zoveel mogelijk self-supporting zijn van
de andere kant. Ook dat is een moeilijk gegeven. Spreker wil dit onmiddellijk toe
geven, de wethouder van financiën is in het college wat dat betreft altijd een wat
moeilijke figuur. Hij heeft er eigenlijk een beetje moeite mee, hij is er niet „hard" ge
noeg voor.
In de maatschappij kan men veranderingen zien en men moet deze onderkennen. Dan
is het ook zo dat bij tariefstelling met bepaalde groepen rekening moet worden gehou
den. Vooral van die voorzieningen, waarvan bepaalde groeperingen profiteren zal moe
ten worden nagegaan of die groeperingen ook de daaraan verbonden kosten kunnen
opbrengen. Natuurlijk zijn er grenzen, en het is een kunst om daar waar moeilijkheden
ontstaan de grens juist te trekken. In het grensgebied zijn immers veel verschillen van
inzicht en opvatting.
Ten aanzien van de aanvullende bijdragen kan worden gezegd, dat wanneer Breda daar
voor in aanmerking wil komen minstens 380.000,meer belasting moet worden
geheven. Deze week is er weer een circulaire verschenen waarin stond vermeld dat de
normen zijn verhoogd, hetgeen betekent dat Breda ongeveer 600.000,meer aan
belasting zou dienen te heffen. Wanneer Breda een niet sluitende begroting had, be
tekent dit zonder meer dat eerst 600.000,meer uit Breda zou moeten komen voor
het met enige zin over een aanvullende bijdrage zou kunnen praten. Deze 600.000,
staan buiten het op het punt van invoering staan van de uitbreiding van het plaatselijk
belastinggebied. Men kan er lang en breed over praten, maar die wet zal bij gebrek aan
beter toch wel in werking treden.
De heer van Loon heeft gezegd enige moeilijkheden te hebben met grote zaken zoals
het hoogspoor, de rioolwaterafvoer en de vuilverwerking, die door de overheid ge
financierd zou moeten worden, omdat de lasten daarvan onmogelijk reëel door de
Bredase gemeenschap op te brengen zijn. Spreker moet zeggen het met deze formulering
een beetje moeilijk te hebben, want dat betekent als hij het goed verstaat, dat de heer
van Loon van mening is dat noch de Bredase gemeente, noch de inwoners van Breda
enige last daarvan zouden kunnen opbrengen. Dit is een stellingname die spreker moei-