87
31 JANUARI 1968
De verhouding tussen Uw college en de raad, alsmede tussen de frac
ties onderling, kan men als zeer goed beschouwen. Ondanks verschil
len in politieke opvattingen en inzichten, heeft men begrip voor het
standpunt van degene die een andere mening heeft.
Onze fractie heeft in het afgelopen jaar een gevoelig verlies geleden
door het vertrek van de heren Vis en Mendes. Het verlies bij het ver
trek van de heer Vis werd nog geaccentueerd door het feit dat de vrij
gekomen zetel werd ingenomen door iemand die daar naar onze me
ning geen recht op had. Met het vertrek van de heren Vis en Mendes
heeft de raad 2 zeer capabele en toegewijde leden verloren. Beiden
genoten het vertrouwen van Uw college en de raad en spraken steeds
met kennis van zaken over de onderwerpen waarin zij zich verdiept
hadden.
NOTA INZAKE DE GRONDSLAGEN VAN HET BELEID OP LANGE TER
MIJN.
Boven het politieke rumoer van onze tijd uit, zijn er twee onderwer
pen, mijnheer de voorzitter, die in de belangstelling staan van het
ubliek, in het bijzonder van de jongeren. Deze onderwerpen zijnde
ulp aan de ontwikkelingslanden en het vraagstuk van de ruimtelijke
ordening. De ontwikkelingshulp gaat over het leefbaar maken van
een groot deel van de wereld, de ruimtelijke ordening over het leef- t
baar houden van ons eigen land. Er wordt wel gezegd dat het mode is
om over deze onderwerpen te praten, doch naar onze mening gaat het
hier niet over modeverschijnselen, De vraagstukken die hier aan de or
de zijn, zijn van essentieel belang en raken de kern van ons bestaan.
Uiteraard houden wij ons hier alleen met het tweede onderwerp bezig.
Toen ik de nota van Uw college de eerste keer vluchtig doorlas, mijn
heer de voorzitter, had ik een vaag gevoel van teleurstelling. Dit was
namelijk niet de diepgaande studie die wij verwacht hadden; een stu
die waarin alle facetten van onze samenleving belicht zouden worden.
Dit gevoel van teleurstelling is na bestudering van Uw nota verdwe
nen. Bovendien zijn sinds het verschijnen van Uw nota de bedoelin
gen van Uw college ook duidelijker geworden. Ik doel hier uiteraard
op de inmiddels verschenen cultuurnota.
Deze nota, mijnheer de voorzitter, is duidelijk ingegeven door de
tweede nota voor de ruimtelijke ordening. De nota ruimtelijke orde
ning tracht een inventaris te geven van datgene dat vóór het jaar 2000
dient te gebeuren in ons land. Zij tracht niet alleen de toekomst te
voorspellen, doch poogt ook deze toekomst gestalte te geven, met
andere woorden, het is niet alleen een prognose, doch vooral een
taakstelling. Op bladzijde 1 van Uw nota komt deze gedachte ook tot
uiting, waar U spreekt van beleidsbeslissingen, waarbij men zich niet
meer wil baseren op gekende ontwikkelingen, doch op een toekomst-
perspectief dat verbeeldingskracht en nieuwe stimulansen veronder
stelt. Dit betekent dus een niet meer passief volgen van de overheid,
doch een dynamisch op de ontwikkelingen vooruitlopend beleid.