29 NOVEMBER 1968 863 ben, maar die te willen beschouwen als een proberen mee te denken aan een oplossing. De heer VAN DUIJL sluit zich aan bij hetgeen de heer van de Meerendonk gezegd heeft over het gezinsinkomen, dat mogelijk verhoogd kan worden door bijverdiensten van de echtgenote. Hij vindt de wissel, die getrokken wordt op het gezin niet verant woord, omdat die bijverdiensten gemakkelijk kunnen wegvallen en wat dan? Als er woningen gebouwd worden, die voor de minst draagkrachtigen te duur zijn, zoals het college zelf toegeeft, dan worden die betrokken door werknemers met een betere po sitie. Dan is het kringetje weer rond, want deze werknemers hebben de meeste kans om qua inkomen op een hoger niveau te komen en dan moeten ze de woning weer verlaten om plaats te maken voor anderen. Hierdoor wordt de homogeniteit van de wijk niet be vorderd en krijgt men een constante wisselwerking. Spreker wil verder nog even in gaan op vraag 174, waarin enige zorg geuit wordt met betrekking tot de woningbouw. Het antwoord van het college kan hij ten dele onderschrijven, alhoewel hij er niet ge heel door voldaan is. Het is juist, dat de woningwet- en de premiewoningen qua opzet en indeling moeten voldoen aan de eisen en voorschriften, die de rijksoverheid stelt. Die rijksoverheid loopt bepaald niet voorop als het erom gaat wijziging in die voor schriften aan te brengen. De gemeentelijke overheid kan ook wenken geven maar dan in omgekeerde volgorde. Wordt het geen tijd zo vraagt hij zich af, dat de lagere orga nen de rijksoverheid ervan trachten te overtuigen, dat het strakke beleid ten aanzien van woningwet- en premiewoningen wat soepeler moet worden en dat er meer vrij heid moet komen. Het verheugt hem, dat gebleken is dat de wethouder wat dit betreft aan zijn zijde staat blijkens een uitlating bij de beantwoording van de fractievoorzitters. Tot slot maakt spreker een klein zijsprongetje als hij vraagt of het geen overweging verdient om vooral onder flats parkeergarages te bouwen, zodat de bewoners hun wa gens in hun eigen huis kwijt kunnen en waardoor ze in ieder geval van de straat zijn. Wethouder VERMEULEN zegt eerst te willen ingaan op hetgeen de heer van de Meerendonk over het gezinsinkomen gezegd heeft en waarbij de heer van Duijl zich later aangesloten heeft. Als de redactie de indruk zou hebben gewekt, dat er plannen zouden worden gemaakt, die via het gezinsinkomen zouden zijn te verwezenlijken, dan gelooft hij dat men verder gaat als wat met de beantwoording van de vraag be doeld is. Er is n.l. bedoeld te zeggen, dat het voor de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk eigenlijk niet wel mogelijk is uit eigen inkomen de huur te be talen. Dat wordt niet veroorzaakt door plaatselijke omstandigheden, maar door het landelijk gevoerd beleid, zoals dat in de historie gegroeid is, maar men wordt desal niettemin met deze omstandigheid geconfronteerd. Het is niet mogelijk om huizen te bouwen, die wel voor deze inkomensgroepen bereikbaar zijn. Wat er aan woningwet woningen gebouwd wordt is onderworpen aan een door het rijk vastgestelde curve- prijs en het is elke keer opnieuw weer de moeilijkheid om binnen die curveprijs te blijven. Het is niet bedoeld als een suggestie van het college maar als een constatering. Het is spreker bekend en hij eerbiedigt die overtuiging, dat men in Nederland ten aanzien van vrouwenarbeid een, in Europees verband gezien, afwijkend standpunt inneemt. Dat is een goed recht, maar men moet daarbij ook wel de consequenties wil len zien n.l. dat dit ten aanzien van het gezinsinkomen onherroepelijk zijn gevolgen heeft. Het percentage werkende vrouwen in Nederland is gering in vergelijking met België, Duitsland en ook Zweden. In die landen zijn de huishuren ook hoog maar daar betaalt men ze wel mede als gevolg van het feit, dat daar de man niet alleen het gezinsinkomen verdient. Hoe het probleem in Nederland moet worden opgelost kan spreker niet zeggen. Hij kan niet inzien dat men de grote afstand tussen de huren in de vrije en de woningwetsector eenzijdig zou kunnen oplossen door loonsverho gingen van het hoofd van het gezin. Aan het adres van de heer van Duijl zegt spreker, dat naar hij begrepen heeft deze heeft gesuggereerd om tegenover het rijk aandrang uit te oefenen om te bereiken, dat er wat grotere vrijheid voor de gemeente komt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 889