29 NOVEMBER 1968 867 zou het onmogelijk zijn voor een dergelijke grote uitgave dekkingsmiddelen te vin den. Spreker gelooft, dat er nog enig verschil van mening tussen hem en mevrouw de Bonte blijft bestaan over de toepassing van de A.B.W. Als iemand, die om medische redenen een andere woning nodig heeft, dezelfde norm toegepast zou krijgen als andere gevallen, dan wordt zo iemand teruggedrukt naar het minimale niveau van de bijstandswet. Dit niveau is te veel om van te sterven en te weinig om van te le ven. Zo iemand zou zich zo ontzaglijk veel moeten ontzeggen, dat spreker geneigd is te zeggen, dat men een sociale wandaad zou plegen als men dat zou doen. Daar bij komt nog, dat de algemene bijstandswet niet bedoeld is om woningnood op te lossen. De A.B.W. gaat altijd van een concrete situatie uit, waarin aan de hand van normen moet worden geholpen en als men dit als uitgangspunt neemt, ziet spreker het echt niet zitten, dat men met die A.B.W. op dit terrein zinvol zou kunnen manoeuvreren. Dan is er nog een tweede categorie, waarvan mevrouw de Bonte vraagt deze in het kader van de A.B.W. te helpen, nl. degenen die bijstand genieten en die om medische redenen een andere woning nodig hebben. Afgezien van de vraag of het eerlijk zou zijn om iemand, die bijstand geniet op grond daarvan voorrang te ver lenen, meent spreker dat ook deze mogelijkheid niet aanwezig is, omdat het moge lijk is dat zo iemand over een half jaar mogelijk niet meer in de situatie verkeert om bijstand te genieten. Als men hem dan een voor zijn inkomstensituatie te dure woning heeft gegeven, dan zit hij op dat moment weer met het probleem, dat hij de huur niet langer kan betalen. Spreker blijft van mening, dat A.B.W. als hulpmiddel voor het oplossen van woning nood geen bruikbaar hulpmiddel is, uitzonderingsgevallen uiteraard daargelaten. Het college heeft onlangs nog over dit probleem gediscussieerd en het zal binnenkort nog wel eens opnieuw aan de orde komen. Hierna wordt hoofdstuk V zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd en stelt de VOORZITTER hoofdstuk VI aan de orde. De heer VAN LOON zegt, dat hij eigenlijk had willen voorstellen om de baat- en aanlegbelasting af te schaffen, maar dat hij zich, na hetgeen gisteren bij de alge mene beschouwingen gezegd is en na het nemen van de besluiten vandaag, waar door het extra onvoorziene potje van 45.000,bijna opgesoupeerd is, wil be perken tot het naar voren brengen van enkele bezwaren ten aanzien van de baat- en aanlegbelasting. De financiële consequenties daarvan zou hij willen verschuiven naar de beraadslagingen bij de begroting voor het jaar 1970. Ten aanzien van een daarover gestelde vraag stelt het college centraal ten aanzien van de aanlegbelasting, dat de positie van de huiseigenaar voordeliger komt te lig gen. Spreker meent dit te moeten betwijfelen, omdat die positiebepaling eenzijdig gebeurt. Als een huiseigenaar door een ingreep van de overheid op een hoek van de straat komt te zitten, dan behoeft dat niet te betekenen, dat daardoor zijn huis meer waard wordt. Over het algemeen zijn hoekhuizen meer waard dan huizen mid den in een straat, maar dan is zo'n hoekhuis duidelijk gesitueerd in een vooraf bekende situatie en meestal is zo'n hoekhuis ook anders ingedeeld dan een huis in de rij en heeft daarom waarschijnlijk een hogere waarde. Bovendien is het zo, dat als men een bepaalde rij gaat doorbreken waardoor een huis hoekhuis wordt, het leven in zo'n huis waarschijnlijk ook duurder wordt. Men moet harder stoken en men moet maatregelen nemen tegen regeninslag. Spreker vermag echt niet in te zien, dat in zo'n geval zo'n huiseigenaar in een voordeliger positie komt te verkeren. Spreker verzoekt bij de beraadslagingen over de begroting 1970 te willen overwe gen de baatbelasting af te schaffen. Het gaat hier slechts om een kleine post van 9.000,.—

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 893