29 NOVEMBER 1968 871 De heer VAN CAULIL zegt aan het adres van de heer Bayens, dat de B.T.W. voor namelijk geheven zal worden over consumptiegoederen, vooral op spijzen, dran ken, rookartikelen e.d. Het is hem dan ook niet duidelijk, wat de heer Bayens bedoelt met zijn vraag of de B.T.W. ook invloed zal hebben op de besteding van gelden in het onderwijs. De heer DE GIJSEL zegt, dat de heer Bayens opgemerkt heeft, dat het nuttig zou zijn om te komen tot een administratiekantoor. Hij heeft ook gezegd, dat voor een admi nistratie een bedrag van 6,is uitgetrokken. Als er een administratiekantoor zou worden opgericht, zou er een bepaalde aanlooptijd nodig zijn om het kantoor van de grond te krijgen. Hij vraagt of de meerdere kosten tijdens de aanlooptijd ten laste van artikel 101 gebracht kunnen worden. Wethouder BROEDERS zegt, dat uit het betoog van de heer Bayens enerzijds is gebleken, dat hij wel akkoord gaat met de vastgestelde vergoeding per leerling, doch dat hij anderzijds de neiging heeft om dat tevredenheidsgevoel te ondermijnen. Vol gens „De Stem" van vandaag heeft de raad zich gerespecteerd, omdat er weer over het bedrag per leerling is gesproken. De heer Bayens heeft gezegd, dat het bedrag per leerling niet zodanig is, dat het bijzonder onderwijs aan alle wensen en verlangens kan voldoen. Spreker gelooft, dat het een gezonde zaak is, dat met het bedrag per leerling zo efficiënt mogelijk wordt omgesprongen. Dat betekent, dat men niet aan alle wensen en verlangens zal kunnen voldoen, maar dat zou ook te ver gaan, omdat men ook rekening moet houden met de kostenfactor. De kosten dienen zo efficiënt mogelijk gespreid te worden. Daar komt bij en de heer Bayens heeft daarop gedoeld, dat de voorzieningen in een school wat luxer of wat minder lux kunnen zijn. Het colle ge heeft met het bedrag per leerling het oogmerk, dat er zuinig mee omgegaan wordt. Het is zeker niet de bedoeling van het college, dat er karig mee wordt omgegaan, juist met het oog op datgene wat er in de toekomst in het vlak van het onderwijs nog zou moeten en kunnen gebeuren. Als toegestaan zou worden, dat er middelen aange schaft worden, die niet nodig zijn, gelooft spreker, dat we dan op de verkeerde weg zouden zijn. Als de heer Bayens zegt, dat er voor de verschillende scholen verschillen bestaan, dan kan spreker zich daar volkomen mee verenigen. Het is duidelijk, dat een school met een groot leerlingenbestand gunstiger komt te zitten dan een school met een klein leerlingenbestand. In dit verband is het van belang erop te wijzen, zoals spre ker dat vorig jaar reeds gedaan heeft, dat het nuttig zou zijn als er een goede samen werking op diverse terreinen tussen de diverse scholen zou ontstaan. Dit zou ook van belang zijn voor een goede planning en de tijd van realisering. Het heeft spreker deugd gedaan, dat enkele weken geleden bij de opening van een katholieke school in IJpelaar de voorzitter van dat schoolbestuur hetzelfde vraagstuk aan de orde heeft gesteld. Als de heer Bayens zegt, dat spreker in het verleden gesproken heeft over fusie van scholen, dan wil deze hem uitnodigen aan te wijzen waar en wanneer hij dat niet ge daan zou hebben. Spreker weet van zichzelf heel goed, dat hij dat niet gedaan heeft en dat hij gewezen heeft op de autonomie van de schoolbesturen. Wel heeft hij gezegd, dat er een aantal zaken zijn, waarvan hij het belangrijk zou vinden dat er samen werking zou komen. Dat wil niet zeggen, dat er geen concentratie van schoolbesturen zou kunnen plaats vinden, doch dat laat spreker graag aan het beleid van de schoolbesturen over, om dat hij daar niets in te zeggen heeft. Als de heer Bayens vraagt wat er moet gebeuren als het voor een bepaalde bijzon dere school slecht uitpakt, antwoord spreker, dat er een ontsnappingsclausule is, als die school in bijzondere omstandigheden verkeert. Het is dan mogelijk ontheffing te krijgen van dit bedrag. Als de heer Bayens vraagt of het juridisch wel klopt, dan kan spreker daarop geen antwoord geven. Als de wet niet klopt, dan zal hij zich

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 897