882
29 NOVEMBER 1968
de ruimten, die er gebouwd worden in beheer geven bij één stichting en als mevrouw
Jager dat bedoeld heeft, kan spreker zeggen, dat dat niet alleen door het college wordt
nagestreefd, maar dat het ook de bedoeling van het college is, omdat het ernaar
streeft om de ruimtebiedende gelegenheden zo goed mogelijk te spreiden en ervoor
te zorgen, dat ze een zo goed mogelijke bezetting krijgen. Ten aanzien van het onder
houd van de speeltuinen, waarover ook door mevrouw Jager gesproken is, zegt spre
ker, dat dat wel eens te wensen kan overlaten, maar dat er toch wel een regelmatig
toezicht op de speeltuinen wordt uitgeoefend. Als men iets onregelmatigs ontdekt en
men geeft het door aan de dienst van beplantingen, dan wordt het zo verholpen.
Mevrouw Jager heeft zich afgevraagd of we met de aanschaffing van speelwerk-
tuigen op de oude voet verder moeten gaan. Zelf zegt spreker van mening te zijn,
dat er een heleboel vernieuwd moet worden en dat men inderdaad veel meer aan de
fantasie van de kinderen zelf moet overlaten. Alle mensen, die menen daar een goed
oordeel over te hebben, zijn overigens die mening toegedaan. De ervaring leert, dat
een grote speeltuin, waarin geen speelwerktuigen staan, niet bezocht wordt. Men
moet de jeugd geleidelijk aan leren, dat ze meer hun fantasie moeten laten werken
en niet ineens de conventionele werktuigen uit de speeltuinen weglaten. Aan deze
vernieuwing wordt gewerkt.
Mevrouw Jager en de heer van Banning hebben beiden over de volkstuinen gespro
ken. In het investeringsplan 1972 zijn plannen opgenomen, zegt spreker. Er wordt
grond ter beschikking gesteld in de nieuwe wijken, maar wat urgent is kan in de tijd
gezien niet altijd het eerst gerealiseerd worden. De zorg van de volkstuinders staat
bij het gemeentebestuur hoog aangeschreven. Men kan echter niet zo maar overal
volkstuintjes aanleggen. Dat moet op de juiste plaats gebeuren en daarom zijn de
plannen in het investeringsplan wat naar achteren geschoven. De bestaande volks
tuinen blijven als zodanig in gebruik.
De heer VAN DUN dankt de wethouder voor het charmante gebaar om een buiten
de orde gestelde vraag toch te beantwoorden. Als hij het goed begrepen heeft zal
in de raadsvergadering van december een voorstel aan de orde komen, waarin onder
meer voor de beroepskunstenaars een meer hanteerbaar tarief voor stroomlevering
wordt voorgesteld. Anders staat het met zijn vraag over de werkgroepjes, die zich
bezig houden met de ruimtelijke accommodatie. Als spreker zich wat opgewonden heeft
over de telegramstijl waarin het antwoord is gesteld, dan zou hij zich kunnen aan
passen bij de beantwoording van de wethouder, die eigenlijk uit vier regels bestaat
n.l. „ja", „nog niet", „nog niet", „nog niet" en dan zou zijn antwoord daarop zijn:
„Oh". Daarmede wordt zo'n serieuze zaak naar zijn mening niet afgedaan. Daarom
zegt hij, dat hij het geweldig vindt, dat het rapport klaar is en uit het tweede en
derde „nog niet' blijkt, dat over het rapport door het college nog gediscussieerd
wordt en dat vindt hij ook verheugend. Hij kan zich moeilijk voorstellen, dat de wet
houder op de vraag of het rapport in de culturele afdeling ter discussie kan komen
daar enige moeilijkheid mee heeft, ondat uit het onrendabel investeringsplan blijkt,
dat de verbouwing aan de schouwburg al in 1969 klaar moet komen en de raad dan
verstoken zou blijven van een wetenschap, die geëtaleerd zou kunnen worden in het
rapport dat hij bedoelt. Hij meent aan te moeten nemen, dat het rapport aan de raad
of de raadsafdeling ter beschikking zal worden gesteld. Mogelijk heeft hij het op dit
punt mis. Ten aanzien van zijn vraag over de coördinatie tussen schouwburg,
Beyerd en het Turfschip zou nu zijn concrete vraag kunnen zijn, of er al afspraken
ter zake gemaakt zijn en als die al gemaakt zijn, dan is hij daarmee erg gelukkig.
Om twee redenen meent spreker nog even het woord „Trapkes" te moeten noemen
en wel omdat de wethouder staande de vergadering daaromtrent een mededeling
heeft gedaan en verder om de heer Kramer uit te nodigen daar eens een kijkje te gaan
nemen. Hij gelooft, dat „de Trapkes" de enige gelegenheid is, waar zich spontaan
een cultureel experiment voltrekt, weliswaar met vallen en opstaan, maar het is toch be
langrijk genoeg om niet met een ongenuanceerd „zielig" te worden afgedaan, want