9 18 JANUARI 1968 Als het in het algemeen al waar is, dat de functionele differentiatie in de ruimte een ontwikkeling betekent, die men niet zo maar op zijn be loop kan laten, doch om begeleiding en doelbewuste ordening vraagt, dan geldt dat zeker in die gevallen, waarin de samenhang tussen een aantal gemeenten zodanig is, dat van een duidelijke eenheid gesproken kan worden. Dat deze eenheid tussen Breda en een aantal aangrenzende gemeenten bestaat is onmiskenbaar. Op grond hiervan is de noodzaak aanwezig zich te bezinnen op de toe komstige structuur van de agglomeratie. Dan is het met andere woorden - ook vanuit onze eigen verantwoordelijkheid - noodzakelijk de belang rijkste elementen van de ruimtelijke ordening in een structuurplan vast te leggen. Het gaat daarbij niet alleen om de ruimtelijke nood waarin Breda binnen kort dreigt te verkeren, doch ook om een juiste planologische ordening en geleding van voorzieningen, die moeten functioneren voor een groot aantal mensen. In het structuurplan zal het resultaat van de belangen afweging zijn neerslag moeten vinden. Hierbij speelt vooral ook de eco nomische realiseerbaarheid van het plan een belangrijke rol. Uiteindelijk moet een evenwicht ontstaan, waarbij de belangen in een onderlinge samenhang optimaal gediend worden. Verdergaande demo cratisering van dit planologisch werk zou toegejuicht kunnen worden, doch de realisering hiervan lijkt mij niet eenvoudig. In de aan Uw raad aangeboden beleidsnota hebben wij, aanhakend op de tweede nota Ruimtelijke Ordening, de "concentratie Breda" laten samenvallen met het gebied, dat bestreken wordt door de gemeenten Breda, Nieuw-Ginneken, Prinsenbeek, Terheijden, Teteringen en de woonkern Dorst. Om eventueel misverstanden nu al te voorkomen zij erop gewezen dat dit niet samenvalt met wat men het verzorgingsbe- reik van Breda zou kunnen noemen. Dit bestrijkt - zoals nog onlangs gebleken is uit de door het Empeo uitgebrachte rapporten - een andere en veel grotere schaal. Vandaar dat ons beleid met betrekking tot bij voorbeeld de functie van de binnenstad op een grotere reikwijdte moet zijn afgestemd dan het gebied waar ik thans over spreek. Evenmin betekent het dat ik het standpunt verlaat, dat een vruchtbaar intergemeentelijk overleg eerst volledig tot zijn recht kan komen als alle randgemeenten en mogelijk nog andere gemeenten daaraan zouden deelnemen. Alleen al het feit dat zij in de directe nabijheid van onze stad zijn gesitueerd maakt dat zij bij dit werk niet gemist kunnen wor den. Het gaat immers om functietoekenning en functieverdeling en de ze kunnen niet los van elkaar worden gezien. Ik kan U zeggen dat deze gedachten ook hebben medegespeeld bij de samenstelling van de nota waarover ik zojuist sprak, waarin het college heeft gepoogd het beleid voor de toekomst te bepalen. De toekomst is natuurlijk nooit te voorspellen. De gebruikte cijfers geven dan ook meer de richting aan - waarnaar overigens met alle kracht gestreefd moet worden - dan dat zij als een krampachtig houvast mogen dienen. Wij zullen daarom voortdurend de vinger aan de pols moeten houden, met voorbijzien waar nodig, van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 9