2 DECEMBER 1969. 1003 zijn om iets te zeggen over de politie. In de vorige vergadering is door enkelen uwer lof toegezwaaid aan het gehele politiekorps en ik geloof dat wij ons met die lof allemaal wel kunnen verenigen. Ik wil als hoofd van de politie dan ook gaarne mijn dank uitspreken voor die lof. Ik meen dat de politie onder goede leiding staat, dat zij goed functioneert en dat zij tactisch optreedt met mijns inziens goede re sultaten. Ik hoop dat dit in de toekomst zo zal blijven. Vervolgens wil ik even ingaan op de vragen van de heer Van Werkhooven. Hij heeft gesproken over het uiten van verlangens. Het is hem bekend, zoals ook concreet blijkt, dat hij met verlangens en wensen ten aanzien van de politie bij mij aan het goede adres is. De heer Van Werkhooven vraagt om enige controle op de bromfietsen. Ik meen met aan zekerheid grepzende waarschijnlijkheid te weten dat zij verschillende malen per jaai op door haar vastgestelde tijden contro leert, waarbij juist zeer intensief op de bromfietsen wordt gelet. Wat de tweede kwestie betreft die de heer Van Werkhooven heeft genoemd, namelijk de verkeersagenten en de verkeerspolitie met lichte motoren kan ik zeggen dat ik van mening ben dat, zoals ook in de memorie van antwoord staat, die surveillance goed gere geld is. Dat wil niet zeggen dat het op de door hem voorgestelde ma nier minder goed zou gaan en ik wil hem graag toezeggen dat ik dit in mijn periodieke besprekingen met de commissaris van politie ter sprake zal brengen en dat ik met de commissaris zal overleggen in hoeverre de surveillance nog kan worden verbeterd. Dit is hetgeen ik te antwoorden heb op de vragen die gesteld zijn, Ik wil de heer Vermeulen graag vragen verder te gaan. Wethouder VERMEULEN: Voorafgaande aan mijn beantwoor ding van de opmerkingen die in tweede instantie zijn gemaakt leg ik er nogmaals de nadruk op dat ik het college niet in de positie wil laten brengen als zou het niet bereid zijn voldoende inspraak en voor lichting te geven aan de raad terzake van de maatregelen met betrek king tot het verkeer. Ik meen dat wij de discussie op dit punt zindelijk moeten houden, in die zin dat daarover geen verschil van mening be staat, doch dat dit verschil alleen bestaat over de manier waarop. Het gaat mij veel meer om de doelmatigheid dan - en ik meen hier in wel namens het gehele college te kunnen spreken - om principiële verschillen van inzicht over de noodzakelijkheid van goede voorlich ting aan de raad en zoveel mogelijk inspraak van anderen. Ik stel dit voorop omdat ik ook in tweede instantie heb gecon stateerd, zowel bij de heer Van Werkhooven als bij de heer Von Schmid - hoewel bij de laatste minder, dit te zijner verontschuldi ging -, dat men niet weet hoe en met welk doel de verkeerscommis- sie functioneert. Naar aanleiding van een opmerking van de heer Van Werkhooven zegt de heer Von Schmid dat die bij hem heeft aangesla gen, namelijk dat het op het ogenblik helemaal van de goedgunstig heid van de voorzitter van de verkeerscommissie afhangt of er ook over andere dingen wordt gesproken dan waarvoor de commissie is ingesteld. Dat laatste moet men er dan ook bij zetten. Wat mij betreft

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1003