1012
2 DECEMBER 1969.
ik om zeer scherp op te treden tegen de verkopers van verdovende
middelen. Dit valt natuurlijk onder de afdeling politiezaken of
justitie, hoewel ik de volksgezondheid in dezen eigenlijk het belang
rijkste vind.
De heer VAN BANNING: Ik heb veel waardering voor de uit
voerige beantwoording van de vraag die ik heb gesteld over de kosten
van de milieuhygiëne. De opsomming van de hinderlijke en schade
lijke factoren die kunnen ontstaan is indrukwekkend. Willen wij de
welvaart behouden en bevorderen, dan zal een toenemende industri
alisatie in ons gewest en zelfs stedelijk gewenst zijn. Wij hebben koit-
geleden in de krant kunnen lezen dat ook de industrieën reeds bijdra
gen leveren op het gebied van de bestrijding van water- en luchtver
ontreiniging.
Naast de welvaart is ook het welzijn van de bevolking een
voortdurende zorg van de overheid. Het feit dat het college dit onder
kent dooi het stellen van een begrotingspost voor de gezondheidsbe
scherming kan dan ook zeker mijn goedkeuring wegdragen.
Minder begrijpelijk is voor mij dat het college meent voor
deze uitvoerige taak slechts twee part-time werkkrachten te moeten
aantrekken. Indien men deze taken goed wil aanpakken zal het nood
zakelijk zijn up to date te zijn en te blijven, bijvoorbeeld door het
volgen van congressen en studiedagen en het daarover daadwerkelijk
rapporteren, teneinde het mogelijk te maken dat namens het college
en in samenwerking met daarbij betrokken diensten en bedrijven de
industrieën worden geadviseerd bij het nemen van preventieve maat
regelen. De verkregen kennis zal in vereenvoudigde vorm dienen te
worden overgebracht aan het personeel van de betrokken diensten
en dan zal blijken dat er geen sprake kan zijn van part-time werk
krachten, maar van full-time krachten. Bij een gedegen, en efficiënte
aanpak zal het genoemde aantal zelfs onvoldoende blijken te zijn,
waarbij ik de overige genoemde taken zoals toezicht, immunisatie,
inspectie verpleeg- en pensiontehuizen, woonwagencentrum en kam
peerplaatsen nog buiten beschouwing laat. Ik wil het college dan ook
voorstellen over enige tijd met een aanvullende post op de begroting
komen.
De heer WOESTENBERG: Aansluitend aan het betoog van me
vrouw Jager denk ik aan een bepaald geval waarin door de gemeente
subsidie wordt verleend. Hoe is het mogelijk dat de gemeente subsi
die geeft aan een gelegenheid waarvan in heel Breda en ver daarbui
ten bekend is dat die rommel er wordt gebruikt. En dan mag een of
ander schrijvertje, die jammer genoeg dezelfde initialen draagt als
een andere, zeer vereerde, Nederlandse schrijver, hier in Breda ko
men vertellen dat die snoepjes en die sigaretjes zo kwaad nog niet
zijn en dat je zo lekker slaapt van een beetje hasjiesj, maat ik vraag
mij af hoe het mogelijk is dat dit gesubsidieerd en goedgevonden
wordtj