1022
2 DECEMBER 1969.
Wethouder DE RAAFF: De heer Woestenberg zegt nog geen
antwoord te hebben gehad op zijn vraag over de hoogbejaarden. In
het vraag- en antwoordboek staat vraag 155 die over deze materie
handelt, met een uitvoerig antwoord. Ik geloof dat dit toch het ant
woord is waarop de heer Woestenberg doelt. Dit neemt echter niet
weg dat wij trachten wegen te vinden om die bejaarden te benaderen.
Wij menen op dit moment dat wij dit kunnen doen via de wijkzusters
van de kruisverenigingen en de huisartsen. In feite gebeurt dit al.
Huisartsen en wijkzusters die bij hoogbejaarden komen en daar toe
standen aantreffen die verbetering behoeven, nemen onmiddellijk
contact op met de sociale dienst en de Stichting Bejaardenwerk.
Mevrouw De Bonte vraagt naar het standpunt van het college
inzake de eventuele subsidiëring van crèches. Dit is ook een onder
deel van de studie die ik heb genoemd. Wij moeten eerst weten wat
er nodig is, hoe het zou moeten, hoe het kan en hoeveel het gaat
kosten. Pas daarna kunnen wij iets zinvols zeggen over de kostenver
deling.
Hierna wordt hoofdstuk V zonder hoofdelijke stemming onge
wijzigd vastgesteld, terwijl het voorstel tot verhoging van de leges voor
afgifte van bouwvergunningen met algemene stemmen wordt aangeno
men.
De VOORZITTER: Dames en heren. Na vastgesteld te hebben
dat dit hoofdstuk behandeld is, is het nu zover dat wij koffie gaan
drinken, in de hoop dat dit de laatste pauze zal zijn van deze be
grotingsbehandeling.
Hierna wordt gedurende enkele ogenblikken gepauzeerd.
De VOORZITTER: De vergadering is heropend.
Hoofdstuk VI: OPENBARE WERKEN.
Hierbij komen tevens aan de orde:
1. het voorstel tot verhoging van de marktgelden;
2. het voorstel tot verhoging van de straat- en rioolbeiasting en het
rioolrecht;
3. het voorstel tot verhoging van het afvoer/zuiveringsrecht.
De heer VAN BANNING: Ik wil u vragen, mijnheer de voor
zitter, of ik heel in het kort de kwestie van de volkstuinen aan de
orde mag stellen. Ik kan daarvoor namelijk bij twee wethouders te
recht, van cultuur en recreatie en van openbare werken, maar ik wil
mij eigenlijk richten tot de laatste.
De VOORZITTER: Zijn daar vragen over gesteld, mijnheer
Van Banning? Ik geloof het niet.
De heer VAN BANNING: Er is inderdaad een vraag over gesteld,