1024 2 DECEMBER 1969. noodzakelijke bijdrage te krijgen, maar ik ben toch wel een beetje geschrokken van het antwoord in het centraal rapport, waarin staat dat de overheid weliswaar bereid is naast gemeentelijke bedrijven ook andere bedrijven waarin de gemeente bijdraagt te subsidiëren, maar dat men dit alleen wil doen wanneer de gemeentelijke bijdrage een last voor het budget vormt. Ik vraag mij af of dit betekent dat er dan eerst een niet-sluitende begroting moet zijn, maar dat is een vraag die het college waarschijnlijk ook niet zal kunnen beantwoorden. Ik heb zojuist de tarieven al even genoemd. Het is mij name lijk opgevallen. Wethouder VERMEULEN: Mag ik even een opmerking maken? Naar mijn mening is dit aan de orde bij hoofdstuk X, economische aangelegenheden. De VOORZITTER: Ik kijk het ook net even na, het is vraag 291. Zoudt u zo vriendelijk willen zijn uw betoog tot dat moment uit te stellen, mijnheer Spanjer? De heer SPANJER: O ja, ik wil het straks nog wel even opnieuw doen. De VOORZITTER: Ik geloof namelijk dat wij het ordelijkst wer ken wanneer wij ons nu bepalen tot hoofdstuk VI, openbare werken. De heer WOESTENBERG: Ik kan niet goed meer wijs worden uit die hutspot van de vraag- en antwoordcatechismus. Je moet van links naar rechts springen en ik denk dat meer leden daar moeite mee heb ben. Ik heb zojuist iets horen zeggen over de volkstuintjes en over de rechten van deze mensen. Ik heb wel eens iets gelezen van het handvest van de Verenigde Naties over de rechten van de mens, maar hier kunnen wij zeggen dat het gaat over de rechten van de volkstuin- dertjes. Die mensen zijn daar al zo lang gewend en nu hoort men dat men daarmee gaat sollen terwijl het niet eens zo noodzakelijk is. Dat vind ik een beetje vreemd. De K.V.P. -woordvoerder heeft een mooi contact gehad met de voorzitter van de volkstuinders, maar ik geloof toch niet dat hij namens iedereen spreekt. Ik denk daar het mijne van en ik geloof dat er heel andere denkbeelden zijn onder de mensen die in hun vrije tijd die volks tuintjes bewerken. Daar wordt individueel gedacht en ik geloof niet dat een man van een bond elders, waarbij zij dan verenigd mogen zijn, kan spreken namens die meestal oudere mensen, want die denken op hun leeftijd nogal sterk individualistisch. Dat is wat ik hierover naar voren wilde brengen. Ik meen dat deze mensen het volste recht hebben te blijven waar zij zijn, tenzij werkelijk het algemeen belang ermee gediend zou zijn wanneer het gebied een beetje wordt ingeperkt, maar dat is mijns inziens niet direct nodig. De heer VAN BANNING: Staat u mij toe de heer Woestenberg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1024