2 DECEMBER 1969.
1029
het ontwerp-bestemmingsplan Haagse Beemden gereed is en uiteraard
houdt dit punt ook onze volledige aandacht.
Ik meen hiermee wel mijn aandeel in de beantwoording van
de vragen te hebben geleverd.
Wethouder BROEDERS: De vraag van de heer Quadekker spitst
zich toe op het rioolrecht, waarvan hij zegt dat vier bedrijven hiervan
tezamen ongeveer 70% betalen. Hij verzoekt het college middelen te
zoeken om een billijker verdeling mogelijk te maken. Ik geloof dat ik
hiermee zijn vraag kort heb samengevat.
Wij hebben de afgelopen jaren herhaalde malen met het Bre
daas Industrieel Contact aan tafel gezeten om te spreken over het riool
recht. Ik herinner mij dat wij ongeveer twee jaar geleden met een voor
stel in de raad zijn geweest tijdens de voorbereidingen van de bespre
kingen in dat Contact om te komen tot een andere verdeling van de
lasten. Het moet uiteraard mogelijk zijn met het college te praten
over een andere verdeling, zo die billijker zou zijn. Daarbij is het
college gebleken dat er in de kring van het B.I.C. nogal wat menings
verschillen - als ik het zo mag noemen - bestaan en dat men hierover
bepaald niet allemaal hetzelfde denkt. Dat is ook wel verklaarbaar,
omdat er belangrijke verschillen zijn die bepaalde repercussies geven.
Ten aanzien van deze verhoging waren wij van mening dat het in de
rede lag het Bredaas Industrieel Contact, dat wij zien als een verte
genwoordigend lichaam van de industrie, van ons voornemen tot ver
hoging in kennis te stellen.
Inderdaad hebben wij het B.I.C. waarin alle zaken aan de
orde komen - in september op de hoogte gesteld van ons voornemen
deze verhoging aan de raad voor te stellen. Wij zijn van mening dat,
wanneer men in die kring van mening is dat er sprake is van een on
billijke verdeling, het vanzelfsprekend zou zijn dat men in die tussen
tijd het college zou benaderen. Ik geloof dat men het in industriële
kringen niet zou begrijpen als wij in deze raadsvergadering naar een
andere regeling zouden gaan, nog los van de vraag of het mogelijk is
het anders te doen, maar ik wil niet teveel ingaan op de techniek.
Mogelijk zouden wij dan de goede verhoudingen die er nu zijn ernstig
verstoren. Het lijkt mij redelijk dat wij, wanneer wij naar een andere
regeling zouden gaan, die ook in het overleg met de industrie betrek
ken. Wij hebben echter niets van het B.I.C. gehoord en ik zou het
moeilijk vinden wanneer de raad nu een andere beslissing zou nemen.
Bovendien zou ik niet weten hoe die zou moeten worden uitgevoerd en
of die billijker zou zijn dan de nu voorgestelde regeling.
Hierbij wil ik het in eerste instantie laten.
De heer G. GIELEN: Het spijt mij dat wethouder Vermeulen mij
een beetje aanvalt op het feit dat ik bij deze begrotingsbehandeling
heb gesproken over een stukje braakliggend terrein bij de Laan van
Mertersem. Zó erg vind ik het persoonlijk niet, ik noemde het slechts
als voorbeeld. Ik heb ook het Esserplein en omgeving genoemd en zo
liggen er waarschijnlijk nog wel meer van die braakliggende terreinen
in Princenhage.