1030
2 DECEMBER 1969.
De wethouder heeft verder verklaard dat hij een goed contact
heeft met de kern van Princenhage en dat deze mensen precies op de
hoogte zijn van de situatie. Ik kan mij wel voorstellen dat deze men
sen dat weten, maar het is natuurlijk bijzonder jammer dat een raads
lid het niet weet. Misschien ligt dat aan het feit dat ik nog maar zo'n
jong raadslid ben, maar ik vind het toch jammer dit te moeten horen.
Die mensen in het centrum van Princenhage zijn waarschijnlijk voor
namelijk middenstanders, maar daarnaast wonen er ook nog andere
mensen, die geen deel uitmaken van die kerngroep.
De heer VAN CAULIL: Ik wil de wethouder graag steunen in
zijn opvatting dat er een goed contact is met Princenhage; men is er
daar zelf ook heel gelukkig mee. Wanneer de heer Gielen echter stelt
dat men er zo weinig van afweet, dan bedoelt hij dat in het algemeen.
Inderdaad bestaat er een goed contact met de kerngroep, maai wat in
het openbaar nooit goed uit de verf komt is wat de oorzaak is dat het
allemaal zo lang duurt, men vraagt zich af waarom alles jaren moet
duren. Het is natuurlijk niet eenvoudig voor het college om te zeggen
dat de schuld niet bij hem ligt, omdat er verschillende omstandigheden
zijn in Princenhage zelf die er de oorzaak van zijn dat het zo lang
duurt. Overigens is men, zoals ik reeds zei, blij met dit contact; men
is erkentelijk voor deze vorm van inspraak in een zo vroeg stadium.
Hiermee kom ik terug op de vraag die ik heb gesteld, want
die komt in feite op hetzelfde neer. De wethouder heeft geantwoord
dat de plannen nog niet klaar zijn; ik zou zeggen: gelukkig niet, want
nü kunnen wij in die plannen nog rekening houden met verschillende
wensen. Men kan zich voorstellen dat men, wanneer men straks uit
een zo groot woongebied als de Haagse Beemden in de richting van
Antwerpen wil gaan, er niet aan denkt eerst naar Breda te gaan, dat is
mijns inziens vanzelfsprekend. Wanneer ik verder denk aan een veiling
of een melkinrichting, zal het ook duidelijk zijn dat er ook een vlotte
en rechtstreekse verbinding zal moeten zijn met het landelijk gebied.
Hierbij wil ik het laten. Ik heb deze zaak onder de aandacht
van burgemeester en wethouders gebracht in de overtuiging dat zij die
serieus zullen onderzoeken. Ik hoop dat men erin zal slagen een zo
goed mogelijke oplossing te vinden voor deze verbinding, opdat niet
gebeurt waarvoor ik vrees, namelijk dat dit gebied door twee spoor
wegen zal worden afgesneden van de stad.
De heer QUADEKKER: Ik wil nog even terugkomen op de woor
den van wethouder Broeders. Deze heeft gezegd dat er contact is ge
weest met de industrie en dat men de industrie zelfs heeft meegedeeld
van plan te zijn een voorstel aan de raad voor te leggen tot verhoging
van het rioolrecht van 5 tot 6 cent.
Wanneer ik goed geïnformeerd ben, heeft de industrie daarop
geantwoord tegen deze verhoging te zijn. Dat het college nu toch met
dit voorstel komt en wel bij de begrotingsbehandeling doet daar verder
niets aan af, het ligt hier nu. De wethouder stelt verder dat er wellicht
een andere verdeling mogelijk is, maar dat hij niet weet of die billijker