1032 2 DECEMBER 1969. De heer VON SCHMID: Dat zijn dan misschien wat contact moeilijkheden. Het is natuurlijk heel moeilijk vast te stellen wat een billijke verdeling is. Er wordt hier gesproken van vier bedrijven die voornamelijk met die verhoging van het rioolrecht te maken hebben, maar de vraag wat een billijke verdeling is zal natuurlijk mede af hangen van de vraag welke die bedrijven zijn, of het grote bedrijven zijn en hoe groot hun omzet is. Dat maakt het bijzonder moeilijk te beoordelen wat billijk is, want daarvoor weten wij daar veel te wei nig van. Graag zou ik hier iets meer van horen voordat ik mijn stem aan dit voorstel geef. Verder is er gesproken over het vestigingsklimaat. Ik ben met iedereen eens dat dit natuurlijk buitengewoon belangrijk is, maar men kan zich afvragen of dit alleen afhangt van het rioolrecht. Ik geloof dat er nog heel veel andere dingen zouden kunnen worden gedaan om dit vestigingsklimaat te verbeteren, maar daar zal ik nu niet verder op ingaan. Al met al kan ik op dit moment dus niet vaststellen of hetgeen de heer Quadekker zegt juist is, zoals het ook moeilijk is vast te stel len of er hier of daar niet enigszins sprake is van een communicatie stoornis, want de een zegt dat het bedrijfsleven wel heeft gereageerd en de ander zegt van niet. Daarom zei ik zojuist ook al iets over con tactmoeilijkheden. Zo heb ik daarnet ook met enig plezier zitten luisteren naar twee K.V.P. -raadsleden die een totaal verschillende mening hadden over het contact met de bewoners van Princenhage. Er liggen hier en daar dus nog wel een paar probleempjes, zoals men ziet. De heer VAN LOON: Wethouder Broeders heeft gezegd dat in september jl. aan het B. I. C. is meegedeeld dat het rioolrecht met 1 cent zou worden verhoogd. Daarbij stelt hij dat het Bredase bedrijfs leven, wanneer dit van mening zou zijn dat er geen sprake is van een billijke verdeling, tussen september en nu voldoende tijd heeft gehad om het college hierover te benaderen. Ik begrijp hieruit dat dit niet is gebeurd. Verder meen ik uit zijn woorden te mogen opmaken - hij gebruikt namelijk tweemaal het woord "tussentijds" - dat hij de mogelijkheid niet uitsluit dat dit overleg alsnog plaatsvindt. Ik zal daarom graag van de wethouder vernemen of het initiatief hiertoe van het college zal uitgaan, of dat hij van mening is dat het initiatief van de zijde van het bedrijfsleven moet komen. Wethouder VERMEULEN: Ik kan heel kort zijn. De heer Gielen betreurt het dat ik hem geattaqueerd heb over een opmerking zijner zijds. Hij suggereerde daarbij min of meer dat, hoewel Princenhage reeds in 1942 geannexeerd is, er nu in 1969 nog steeds geen goed con tact zou zijn. Ik blijf van mening, dit in overeenstemming met het geen de heer Van Caulil heeft gezegd, dat wij een nuttig werkcontact hebben. Dit is ook de mening van degenen met wie dit contact wordt onderhouden en wij hopen voor de kern van Princenhage binnen afzien bare tijd de resultaten van dit contact te zien. De heer Gielen veronderstelt dat dit contact wel alleen zal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1032