1036 2 DECEMBER 1969. de industrie, opdat als de verdeling zou veranderen, dit gebeurt in zo groot mogelijke overeenstemming - ik wil niet zeggen helemaal in overeenstemming - met die industrie. Ik meen dat ik deze toezeg ging met een gerust hart kan doen. De VOORZITTER: Met deze toezegging is de behandeling vari dit hoofdstuk afgesloten, tenzij de raad anders beslist, maar wij heb ben replieken en duplieken gehad. De heer QUADEKKER: Ik zou het zeer op prijs stellen een juis te formulering te horen van hetgeen de wethouder nu bedoelt. Is de wethouder eventueel genegen met een kleine commissie uit het col lege of eventueel van de wethouder en enkele ambtenaren en een kleine commissie uit de industrie vöór de aanslagen van 1970 te discus siëren over een andere verdeling? Zo ja, dan doe ik er het zwijgen toe. Wethouder BROEDERS: Ik meen dat wij niet teveel commissies moeten maken. Ik kan het hele vraagstuk aan het B.I.C. voorleggen en dan vragen of men meent dat een billijke verdeling mogelijk is. Daarna kunnen wij reageren. De VOORZITTER: Ik meen dat het hiermee voldoende duide lijk is, mijnheer Quadekker. Hierna wordt Hoofdstuk VI zonder hoofdelijke stemming onge wijzigd vastgesteld, terwijl de voorstellen tot verhoging van de markt- gelden, tot verhoging van de straat- en rioolbelasting en het rioolrecht en tot verhoging van het afvoer/zuiveringsrecht met algemene stemmen worden aangenomen. Hoofdstuk VII: EIGENDOMMEN NIET VOOR OPENBARE DIENST BE STEMD. Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd vastgesteld. Hoofdstuk VIII: ONDERWIJS. Paragrafen 1 tot en met 6, algemeen. De heer BA YENS: Het zou eenvoudig zijn over het onderwijs een lange algemene beschouwing te houden, maar dat is zeker niet mijn bedoeling. Er wordt op het ogenblik zo ontzettend veel geschre ven over onderwijs dat men er niet meer uitkomt op den duur. Er wor den sterke uitspraken gedaan, die ik niet wil laten horen, op één na. Prof. Van Gelder heeft gezegd: "De mammoetwet geeft niets anders dan de vastlegging van de maatschappelijke verhoudingen van 1920 en dat betekent dat in heel West-Europa een te groot accent wordt gelegd op de intellectualistische vorming, met het gevolg dat het beroepsonderwijs

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1036