2 DECEMBER 1969.
1045
overleg worden uitgevoerd.
Ik zal niet ingaan op het Pedagogisch Centrum, omdat ik ge
loof dat dit aan de orde kan komen bij de inventarisatie van hetgeen
waarover wij in Breda beschikken. Mogelijk zal dit zich geheel anders
ontwikkelen dan wij op dit moment verwachten, ik wacht dat rustig
af. Ik ben slechts één lid van de werkgroep, het is duidelijk dat de
andere leden daar ook over moeten meepraten.
Wat de G. T.S. betreft meen ik een bijzondere mededeling te
kunnen doen aan de raad, namelijk dat de nieuwbouw - in het eerste
overleg was dat niet duidelijk, maar intussen is dit in het verdere over
leg met het rijk wel duidelijk geworden - fond perdu door het rijk
zal worden betaald. Ik geloof dat wij daar blij om mogen zijn, want
men zal begrijpen dat de financiering hiervan een vrij zwaar punt was.
Zo ziet men hoe er onbedoeld toch kortsluitingen kunnen ontstaan.
De heer Van der Werff zegt tenslotte dat hij niets meer hoort
over de h.e.a.o. Op het plan voor 1970-1972 dat nu is uitgebracht
komt Breda nog niet voor, omdat Breda voor die jaren eenvoudigweg
niet is aangemeld. Van belang is echter dat er geen enkele andere
Brabantse h.e.a.o. opstaat, wat betekent dat wij voor de volgende
ronde in 1971 volledig meespelen. Wij doen ons best om op het vol
gende plan wel voor te komen; wellicht kan dit negatieve geluid met
betrekking tot de h. e. a. o. een positieve inslag hebben.
De heer BA YENS: Ik zou niet graag zien dat de wethouder denkt
dat ik het college verwijt nalatig te zijn geweest met betrekking tot
een achtergebleven groep, want dit is veel meer een landelijke dan
een Bredase aangelegenheid. Ook al loopt Breda op dit moment mis
schien niet voorop, ik geloof toch dat uit het betoog van de wethou
der blijkt dat Breda met deze op te richten streekschool een goede beurt
maakt.
Sprekend over die samenwerking tussen vakorganisaties, werk
gevers en andere instanties had ik juist het oog op die groep werkende
jongeren die geen part-time onderwijs volgt en ook niet is ingeschreven
bij de Levensscholen. Er is namelijk een grote groep die helemaal
geen onderwijs of vorming meer geniet en ik weet niet of het nu kan,
maar ik vraag mij of of het niet mogelijk is door een gesprek met de
ze instanties tot een vorm van overeenstemming te komen om deze
jongeren te overtuigen van de noodzaak van deze vorming en de waar
de daarvan voor hun verdere leven. Ik wil niet praten over vormings
recht of vormingsplicht, het zal helemaal op basis van vrijwilligheid
moeten gebeuren. Graag zou ik hierover nog de mening van de wet
houder vernemen.
Wethouder BROEDERS: Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet goed
zie wat ik hier als wethouder aan zou moeten doen. Vormingsrecht en
vormingsplicht zijn zaken die zich op nationaal niveau afspelen. Ik
weet ook niet hoe ik het overleg tussen werkgevers, vakcentrales en
levensscholen zou moeten bevorderen. Ik kan wel zeggen dat dit facet
ongetwijfeld aan de orde komt in het gesprek met de initiatiefnemers
van de streekschool. Dit is trouwens een probleem dat duidelijk mede