2 DECEMBER 1969.
1059
van in de praktijk gebleken behoeften.
2. Na meer dan anderhalf jaar zijn er nog geen nadere uitwer
kingen verschenen van de jeugdsubsidieregeling, waardoor grote groe
pen nog volledig in onzekerheid verkeren. Ik denk hierbij bijvoorbeeld
aan de regeling voor vergoeding van vakkrachten.
3. Er is tot nu toe onvoldoende rekening gehouden met de door
bestaande instituten in de jeugdsector voor de jaren 1966-1970 inge
diende vierjarenplanning, waardoor er onvoldoende mankracht is om
te komen tot een optimale aanpak van de mogelijkheden voor de
jeugd en jongeren.
4. Als gevolg van hetgeen ik zojuist heb gesignaleerd is er in
feite een niet reële concurrentiepositie bezig te ontstaan tussen de be -
staande instituten voor actieve vrijetijdsbesteding van de jeugd en de
instituten die zich bezighouden met jeugdzorg en welzijn. Uit het
vraag- en antwoordboek blijkt duidelijk dat er een discrepantie bestaat
tussen de personeelsuitbreidingen van genoemde instituten.
5. Er valt een grote achterstand te constateren in de benade
ring van de werkende jeugd en jongeren, welke niettemin een aan
zienlijke en niet te verwaarlozen groep van de bevolking vormen.
Zo zou ik nog een tijd kunnen doorgaan. De jeugd en jonge
ren zijn in beweging en het is onze taak en heilige plicht in deze
snel veranderende tijd deze jeugd en jongeren, die zichzelf zoeken en
trachten een eigen imago op te bouwen, tegemoet te treden. Zij ma
nifesteren zich in hun eigen subculturen, waarmee wij enerzijds ge
lukkig kunnen zijn, doch die ons anderzijds met grote zorg vervullen.
Ik denk slechts aan het toenemend aantal gebruikers van soft en hard
drugs, terwijl ook het toenemende drankgebruik - om niet te spreken
van misbruik - een ernstig gevaar betekent.
Wat is de oorzaak van dit alles? Enerzijds is dit een gevolg
van de welvaart waarin wij leven. Geld speelt voor de jongeren vaak
geen rol meer. Ook de voorlichting via allerlei media is verbluffend
en overweldigend, terwijl de meer open internationale jeugdcontac-
ten de jongeren in staat stellen op jongere leeftijd kennis te nemen
van gebruiken of misbruiken in andere landen. Anderzijds komt dit
echter voort uit verveling, het niet weten wat te moeten doen, ter
wijl zij toch elkaar opzoeken om in groepsverband maar zonder binding
samen te zijn.
Daarbij komt dan een van de kernbezwaren om de hoek kijken:
er zijn namelijk te weinig gebouwen waar zij zich op de juiste wijze
creatief kunnen bezighouden. Een wijk als Tuinzigt heeft nog steeds geen
gemeenschapsaccommodatie, Brabantpark evenmin, hoewel voor beide
stadswijken reeds in 1963 de urgentie van een gemeenschapsaccommo
datie niet alleen werd onderkend, maar ook vastgesteld. Waar moet
de jeugd van Princen'nage naar toe? En die van Blauwe Kei en XJpelaar?
Waar blijven vooral in het centrum van Breda enkele attractieve ge
bouwen, ludieke centra of hoe men die ook wil noemen, voor onze
jeugd? Kan er geen actief beleid gevoerd worden om voor deze jon
geren sportinstuiven te organiseren? Hoe staat het vervolgens met de
invloed van onze jeugd in het beleidsadviesorgaan? Het is toch wel
een trieste zaak dat er, nadat in augustus van dit iaar via de