2 DECEMBER 1969.
1063
verloren is gegaan. Ik denk dat het iedereen wel zal spijten dat het
landelijke bestuur van de K. M. T. tot dit besluit is gekomen. Dit is
bij de algemene beschouwingen ook al vastgesteld en ik meen daarbij
ook duidelijk mijn spijt hierover te hebben betuigd. Zowel in de jeugd -
sector als in de sector cultuur doen wij ons best een ander gebouw te
vinden om aan deze behoefte te voldoen. Hierbij denk ik niet alleen
aan een ruimte waar de jongelui tussen de middag koffie kunnen drin
ken en waar zij eventueel kunnen spelen, zoals mevrouw jager heeft
gevraagd, maar ook aan een ludiek centrum. Wanneer ik aan jonge
mensen vraag wat zij nu onder een ludiek centrum verstaan, krijg ik
echter niet altijd hetzelfde antwoord, dat loopt nogal uiteen en als
man die zo langzamerhand aan het eind van zijn latijn is heb ik een
beetje moeite met al die nieuwe begrippen, wat mij echter niet weer
houdt er toch aan mee te doen, ik doe mijn best.
Wethouder VERMEULEN: Dan bent u toch wel een ludieke figuurl
Wethouder VAN BIJNEN: Ik een ludieke figuurj
Ik beloof de raad - en ik meen dat ik ook namens mijn collega
van cultuur mag spreken - dat wij zullen doorgaan met te zoeken naar
een ruimte die aan al deze verlangens tegemoet komt. In dit verband
ben ik het met de heer Van Gastel eens dat de jeugd inderdaad nieuwe
vormen zoekt, nieuwe wensen heeft en zich kritisch opstelt ten opzich
te van de maatschappij. In sommige opzichten ben ik het ook met de
ze kritiek eens, alleen zou ik graag zien dat het wat geleidelijker ging,
maar dat ligt misschien aan mijn ouderdom of mijn geaardheid.
De heer Van Gastel heeft verder gesproken over de bestrijding
van het gebruik van soft en andere drugs en van het drankgebruik, maar
ik geloof niet dat dit op mijn portefeuille slaat, hoewel het daarmee
natuurlijk wel verband houdt. Wanneer wij in onze begroting voldoen
de geld konden uittrekken om de post jeugdleiders uit te breiden, zou
het natuurlijk bijzonder nuttig zijn wanneer wij speciaal opgeleide
jeugdleiders zouden kunnen belasten met de begeleiding van deze jon
gens en meisjes die daar behoefte aan hebben. De heer Van Gastel weet
echter even goed als ik dat de post op de begroting voor de uitbreiding
van het aantal jeugdleiders geleidelijk stijgt. Wanneer ik echter terug
kijk tot 1962, geloof ik overigens dat die stijging exorbitant is en al
lesbehalve geleidelijk is geweest in vergelijking met andere gemeenten.
Ik zeg dit niet om mijzelf op de borst te slaan, met de gunst van twee
colleges, dit en het voorgaande, en met de medewerking van de raad
heb ik mijn ideeën op dit punt kunnen uitvoeren. Ik kan echter niet
verder gaan dan een geleidelijke uitbreiding van het aantal jeugdlei
ders. Daar moet mijns inziens iedereen begrip voor hebben, al kan ik
mij voorstellen dat men vindt dat het niet vlug genoeg gaat en dat het
nog niet voldoet aan de eisen die nu gesteld worden, maar ik geloof
dat toch wel duidelijk is gebleken dat dit college tot het uiterste pro
beert dit doel na te streven.
Mevrouw Jager vraagt wat de reden is dat de jeugdadviesraad nog
niet aan het werk is. Ik heb daar de vorige keer ook al over gesproken.
Op 23 oktober is de opgave van de kandidaten voor de jeugdadviesraad