2 DECEMBER 1969.
1065
dienst en dat zal wel niet goed gaan, meent hij. De heer Kramer daar
entegen zegt dat de gehele raad al jaren van mening is geweest dat
de jeugd bij de sportdiehst moest worden ondergebracht. Ik meen dat
wij dit ook hebben gedaan op aandringen van de raad. Toen wij aan
vankelijk alleen nog spraken over de sportdienst en nog even voorzich
tig waren om de jeugd en recreatie ook aan de sportdienst toe te voe
gen hebben wij gezegd: laten wij nog even kalm aan doen. Nu zijn
wij enthousiast, maar nu is klaarblijkelijk het enthousiasme van de
heer Van Gastel geluwd. Toch ben ik van mening dat de sportdienst
goed werk kan doen. Ik heb toen ook gezegd dat geen enkele jeugdi
ge of jongere en geen enkele vereniging bang hoeft te zijn dat de be
langen van de jeugd - die daar de belangrijkste inbreng zal hebben -
in de sportdienst niet even goed behartigd zullen worden, maar dat
het alleen maar op een praktische manier kan worden georganiseerd.
De heer Van Gastel stelt verder dat de jeugdsubsidieregelingen
nog niet zijn aangepast én dat ze eng worden geïnterpreteerd. Wanneer
het om nieuwe activiteiten gaat wordt daarover gesproken in de jeugd-
adviesraad, maar nu komt er gauw een nieuwe jeugdadviesraad met
veel jongeren en dan zal het natuurlijk allemaal veel vlotter gaan,
zo verwacht hij, want die zullen veel meer experimenteel willen
doen.
Ik geloof dat deze bezwaren van de heer Van Gastel niet hele
maal terecht zijn. Natuurlijk zijn er wel eens moeilijkheden met het
realiseren van regelingen als het gaat om de precisering van bepaalde
kleine onderdeeltjes daarvan. Voor de vergoeding voor vakkrachten
hebben wij een tussenoplossing gevonden, waarin ook tegemoet wordt
gekomen aan de wensen van de verschillende jeugdorganisaties, die
het gevolg waren van het vervallen van de clubsubsidies. Daarover is
uitvoerig gesproken in de jeugdadviesraad en er is een regeling ont
worpen waardoor deze moeilijkheden bij de jeugdverenigingen hele
maal zijn weggenomen. Men is nu tevreden, wij horen althans geen
enkele klacht meer. Wij moesten echter afwachten hoe dit zich zou
ontwikkelen in het jaar dat de regeling tot stand is gekomen, want
wij moesten nagaan over welke vakkrachten men beschikt, volgens
welk systeem men werkt, etc. en dat is een hele studie, waaruit een
enorme verzameling gegevens op ons afkomt.
Hij stelt verder dat wij onvoldoende rekening houden met
nieuwe activiteiten en dat de problemen niet voldoende worden aan
gepakt. Ik heb al gezegd - en ik meen dat ik hiermee het merendeel
van de vragen van de heer Van Gastel wel heb beantwoord - dat niet
alles gaat zoals het college wel zou willen. Ook bij de particuliere
instellingen gaat echter niet alles zoals het college zich dat wenst. Het
is ook niet mogelijk alle gelden bij elkaar in een post op de begroting
te krijgen die nodig zijn om alles te realiseren. Als. ik geld had -
maar met dat probleem kampt vrijwel iedereen die een beetjê voor
uit kijkt - zouden er heel wat meer dingen tot stand kunnen worden
gebracht, maar wij hebben het geld er nu eenmaal niet voor. Wij
moeten elk jaar in de begroting alles verdelen en ik probeer alleen
maar op allerlei manieren - alleen geen gemene.' - voor de jeugd
en de sport te bereiken wat maar enigszins mogelijk is.