2 DECEMBER 1969. 1067 van de leiding. De heer VAN DUIJL: Als ik het antwoord van de wethouder goed heb begrepen is het met van de grond komen van een behoorlij ke accommodatie in Brabantpark, Heusdenhout en Driesprong uitslui tend het gevolg van de geringe activiteiten in deze wijk. Dat is te leurstellend, want dit zou betekenen dat er in die wijken in de komen de jaren niets van de grond komt wanneer de stichting ter plaatse geen behoorlijke activiteiten ontplooit. Mijn vraag is daarom of het niet mogelijk is in overleg met deze stichting te komen tot snelle realise ring en uitvoering van goede plannen. Wanneer ik bedenk dat er in deze drie wijken geen enkele behoorlijke gelegenheid is om een ver gadering of een bespreking te houden, vind ik dat moeilijk verteerbaar. Ik meen dan ook dat er ook van de zijde van het college pogingen in het werk gesteld moeten worden om te komen tot een snelle realise ring van een ruimtebiedende gelegenheid in deze wijken. De heer VAN GASTEL; De wethouder heeft met betrekking tot de speeltuinen gesteld dat misschien volgend jaar een meer opti maal gebruik zal kunnen worden bereikt. Dit lijkt mij niet zo moei lijk wanneet op korte termijn besprekingen worden gevoerd met alle daarbij betrokken personen en instanties, want ik ben er van overtuigd dar wij dan in 1970 een optimaal gebruik van de bestaande speeltui nen zullen bereiken. Het is een kwestie van de juiste en snelle aanpak. De wethouder heeft verder gesteld dat er een nieuwe opzet komt voor het toezicht in de speeltuinen. Ik heb juist verwezen naar vraag 258 omdat ik mij afvraag hoe de wethouder denkt uit te komen met die 2000, -- voor de exploitatie van de verschillende speeltuinen. Wat de overige vragen over de jeugd betreft is de wethouder nog even ingegaan op het ludieke centrum, waarbij hij het doet voor komen alsof hij niet zou weten wat daarmee bedoeld wordt. Ik heb dan ook gezegd "ludieke centra of hoe men die ook wil noemen", ik ge loof dat de wethouder mij heel goed heeft begrepen. De mededeling over de uitbreiding van de post jeugdleiders heeft mij als muziek in de oren geklonken, dat is het geluid dat ik wilde horen. In tegenstelling tot wat de wethouder zegt vind ik die uit breiding namelijk niet geleidelijk. In 1969 is er in de sector jeugd geen enkele kracht bij gekomen, terwijl voor 1970 een halve kracht is geraamd, althans een hele kracht, maar voor een half jaar. Ik heb gesteld dat er een zekere concurrentiepositie bezig is te ontstaan tus sen het instituut voor actieve vrijetijdsbesteding van de jeugd en het instituut voor jeugdzorg en dat er een discrepantie is ten aanzien van de personeelsuitbreiding. Vervolgens een vraag: wanneer komt het voorstel voor de nieuwe jeugdadviesraad? De wethouder heeft mij verkeerd begrepen wanneer hij meent dat ik zou hebben gezegd dat de belangen van de jeugd bij een gemeentelijke dienst niet in goede handen zijn. Ik heb meer een waarschuwend geluid laten horen, omdat deze dienst niet de kapstok moet zijn waaraan de jeugdbelangen worden opgehangen om tot rust te komen en alles naar volgend jaar re verschuiven. Wij moeten gewoon

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1067