1101 18 DECEMBER 1969. want dat kan niet. Er zijn mij persoonlijk gevallen bekend waar een beetje geschipperd zal moeten worden, zoals in een ander geval waarin de wethouder, zoals hij heeft verteld, op een veilingkist heeft gezeten en tot een goede oplossing is gekomen. De heer VAN CAULIL: Nu ik het betoog van de heer Woesten- berg heb gehoord wil ik ook iets naar voren brengen, anders had ik er misschien niets over gezegd. Wanneer ik het goed begrijp spreekt hij over de belangen van middenstanders en van zakenmensen, maar dat is volgens mij helemaal niet aan de orde. Ik meen dat wij op dit mo ment alleen het besluit nemen om de mogelijkheid te verkrijgen gronden en gebouwen te verwerven. De heer WOESTENBERG: Het is toch een voorstel.' De heer VAN CAULIL: De belangen van die mensen komen als ik het goed begrepen heb op een ander tijdstip aan de orde. Ik heb op dit moment geen behoefte aan een verdere discussie over dit punt. De heer WOESTENBERG: Dan hebt u het niet goed begrepen.' De VOORZITTER: U hebt niet het woord, mijnheer Woesten- berg. Wethouder VERMEULEN: Wij nemen vanavond een besluit om een verzoek te richten aan de minister van binnenlandse zaken om de totstand koming te bevorderen van een Koninklijk Besluit in het kader van artikel 72a van de onteigeningswet. Het is een voor de raad nog geheel vrijblij vende zaak. Dit is ook meegedeeld aan de leden van de afdeling voor openbare werken, in die zin dat wij ons voorstellen op 23 januari in een informele raadsvergadering het hele plan met al zijn consequenties, ook wat het Hoogspoor betreft, aan de raad voor te leggen en in bijzijn van de deskundigen te bespreken. Daarna kan de raad in volledige vrijheid zijn mening geven of hij wel of niet op deze weg wil doorgaan. Dit zou er eventueel toe kunnen leiden dat de raad zegt dat hij dit om be paalde redenen niet gewenst vindt en dan moet dit besluit ongedaan worden gemaakt. Dat staat de raad geheel vrij. Ik ben het met de heer Van Caulil eens dat de eventuele scha de die het gevolg kan zijn van hetgeen wij daar gaan doen, meer in het bijzonder voor de kleine middenstanders waarover de heer Woesten- berg heeft gesproken, op dit moment nog geen rol speelt. Het spreekt vanzelf dat wanneer dit aan de orde is - dat is in het verleden herhaal delijk bewezen - wij van onze kant altijd bereid zijn met de mogelijk heden die de wet ons biedt - en soms zelfs boven die mogelijkheden uitgaande - ervoor te zorgen dat de getroffenen, als ik ze in dit ver band zo mag noemen, zo goed mogelijk schadeloos worden gesteld. De heer WOESTENBERG: Ik wil er nog even op terugkomen. Ik heb ook helemaal geen behoefte aan de opmerking van de heer Van Caulil, die hier praat alsof er helemaal niets van belang aan de hand

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1101