18 DECEMBER 1969.
1104
De heer WOESTENBERG: Ik geloof dat men mij onderhand wel
kent als een pertinente tegenstander van koopavonden, zeker zolang
de slechte c. a.o. in werking is. Het is voor winkelbedienden een ra
re tijd, als men het zo eens bekijkt. In andere beroepen is alles keu
rig in vakjes verdeeld, dat lijkt wel een verkeersbordencentrale met
vakjes hier en vakjes daar. De c.a.o. voor het winkelpersoneel vind
ik persoonlijk echter de slechtste c.a.o. die er is. In ieder geval zijn
er heel wat winkelbedienden die niet naar een politieke meeting durven
komen, omdat ze bang zijn te worden ontslagen. Zij deponeren hun
klachten echter bij iemand die wel iets durft te zeggen. Het moet ie
dereen bekend zijn dat vrijwel iedereen die als bediende in een winkel
werkt, een pertinente tegenstander is van een koopavond.
Ik wil mij tot de tolk maken van deze mensen. Boven hun lan
ge werkweek - meestal werken zij al een onbekend aantal uren meer,
vaak ook onbetaald - wil men deze mensen nog een paar uur langer
laten werken. Wanneer een middenstander die zelf zijn bedrijf leidt
dit doet zou men er nog mee akkoord kunnen gaan, hoewel ik dan nog
denk aan zijn vrouw die dan het haasje is, want die moet naast haar
huishouden ook in de winkel meedraaien, ook in die overuren.
Ik zal het echter alleen hebben over de mensen die in loondienst
zijn. Ik vind het bedroevend dat er in Nederland drie vakbonden zijn,
drie erkende vakbonden nog wel, die zogenaamd de big boys zijn op
dit gebied en die telefonisch zouden kunnen bereiken dat die c.a.o.
eens wat beter wordt. Wanneer zij dat eerst eens in orde maakten zou
ik als gemeenteraadslid akkoord kunnen gaan met het verlengen van
het aantal arbeidsuren van deze mensen. Het moet inderdaad gezegd
worden dat zij zich niet goed organiseren of daar te bang voor zijn.
Hoe dan ook, ik ben fel tegen dit voorstel en zal er dan ook
niet mijn goedkeuring aan geven. Het is nog wel een preadvies, maar
het wordt nog wel een voorstel.
De VOORZITTER: Een ogenblik, dames en heren, een ogenblik.
Mag ik het u uitleggen, mijnheer Woestenberg?
De heer WOESTENBERG: Nou, ja.
De heer VAN DER WERFF: Dat is toch te dol!
De heer WOESTENBERG: Nee, het is helemaal niet dol!
De VOORZITTER: Mijnheer Woestenberg, ik zou graag willen
dat u het voorstel precies las. Dan zal u duidelijk worden dat hetgeen
u wenst ook nagenoeg in dit voorstel ligt vervat.
De heer VON SCHMID: Zoals zoveel zaken is een koopavond
uiteraard een complexe zaak, vooral door de vele uiteenlopende be
langen die ermee gemoeid zijn. Dit onderwerp verdient mijns inziens
serieuze aandacht en mag niet op lichtvaardige gronden worden goed-
of afgekeurd.
Allereerst wil ik stellen dat wij als Bredanaars van Breda een