1110 18 DECEMBER 1969, wanneer men de punten stuk voor stuk nagaat. De conclusie van het voorstel dat wij geen koopavond in Breda moeten instellen is dan ook juist. Wel wil ik hierbij aantekenen dat voor mij nog niet vaststaat dat dit ook in de toekomst zo zal blijven. Wij weten niet hoe het le venspatroon zich zal wijzigen - ik denk bijvoorbeeld aan de weekend - recreatie -maar dan zullen wij deze zaak opnieuw moeten bekijken en uiteraard, om slechts één punt te noemen, zullen er dan goede per soneelsregelingen moeten zijn om te bereiken dat iedereen er achter staat. Ik kan volledig akkoord gaan met het voorstel zoals het nu voor ons ligt. De heer VAN CAULIL: Naar aanleiding van het laatste wat de heer Kramer heeft gezegd wil ook ik verklaren dat ik van mening ben dat het college in dezen een juist standpunt inneemt. Na alle inspraak en alle informatie waarover men het zo vaak heeft is de duidelijkheic, waarover men ook zo graag spreekt, zoek. Het is niet duidelijk wat wij precies moeten doen, ook niet voor degenen die de middenstands - groepen vertegenwoordigen. In de op een na laatste alinea van het preadvies lees ik: "Onder de gegeven omstandigheden achten wij onvoldoende termen aanwezig, enz.Ik meen dat hier had moeten staan "voorlopig onvoldoende ter men", daar dit mijns inziens de kern van het probleem is. Verschillen de mensen vragen zich af of het nu ineens moet worden afgekapt. Ik geloof dat dat de bedoeling niet is. Men kan er altijd nog op terugkomen, maar ik ben het wel met het college eens dat op dit moment de stand punten onvoldoende duidelijk bekend zijn. Wethouder BROEDERS: Ik zit er maar mee, zou ik haast zeggen. De heer Kramer zegt dat dit een stuk is waar je heel kort over kunt zijn, maar daar komt in elk geval al niet veel van uit als ik de raad hoor. Vervolgens moet ik zeggen dat ik tegen deze koopavond opzie, omdat mij bij de vorige gelegenheid wel gebleken is dat het bijzonder moei lijk is het zo te vertellen dat het ook goed overkomt. Maar ja, ik zit er voor, dus ik moet er toch iets over zeggen. In de eerste plaats wil ik tot de heer Woestenberg zeggen dat het college voorstelt geen koopavond in te stellen in Breda, behoudens in Princenhage, waarvoor een dergelijk besluit al is genomen. Het col lege wijst het verzoek tot instellen van een koopavond dus af. Ik miste dan ook eigenlijk het slot van het betoog van de heer Woestenberg, dat had kunnen luiden: "Op grond van de aangevoerde argumenten sta ik van harte achter het voorstel van het college", Ik zou dat namelijk een logisch slot van zijn betoog hebben gevonden, maar goed, dat slot is er niet aan gekomen. Niettemin kan ik vaststellen dat hij het deze keer hartgrondig met ons eens is, namelijk dat er in Breda geen koop avond moet komen. Vervolgens heeft de heer Von Schmid gesteld dat er niet voldoen de informatie is geweest. Hij vraagt ot net vraagstuk van de koopavond aan alle kanten goed is doordacht, of wij weten wat de gevolgen ervan zullen zijn en of wij daar voldoende werk van hebben gemaakt. Wanneer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1110