1111 18 DECEMBER 1969. deze vragen zo worden gesteld moet ik daar "nee" op antwoorden. Ik geloof echter dat het ook niet mogelijk is al die gegevens te verkrij gen. Wat is namelijk het geval? Er is in Nederland duidelijk een be paalde ontwikkeling gaande rond de koopavond, waarover ik wel een paar cijfers wil noemen. In 1956 was er in 334 van de 940 gemeenten in Nederland een koopavond. Eind 1968 was dat aantal gestegen tot 548, waarbij juist een toeneming viel te constateren onder de grotere gemeenten. In die grotere gemeenten hebben uitgebreide onderzoe kingen plaatsgevonden naar de resultaten daarvan, maar wanneer men die rapporten helemaal doorleest, moet men constateren dat het bij zonder moeilijk is een duidelijke conclusie te trekken. Bovendien speelt daarbij een rol dat het op een gegeven moment niet alleen gaat om het belang en de vergroting van de rentabiliteit van de be drijven, maar ook om de verhouding tot de omliggende plaatsen. Het maakt een groot verschil of men naar een gebied kijkt waar de koop avond rondom ingang heeft gevonden, behalve in de grote plaats, of naar een gebied waar helemaal geen koopavond is. Na het lezen van alle rapporten van de onderzoekingen die zijn verricht kunnen wij niet zeggen dat er overtuigende argumenten voor of tegen zijn aan te voeren, omdat er een aantal factoren inzit die naar onze mening niet overwogen kunnen worden. Dit is een zaak die van groot belang is voor het bedrijfsleven en in dit verband onderschrijf ik wat de heer Van der Werff heeft ge zegd, het is namelijk enkele jaren geleden bij de begrotingsbehande ling al eens aan de orde geweest. Een dergelijke koopavond kan bete kenis hebben voor de ontwikkeling van de samenleving, daar heb ik ook op gewezen bij de behandeling van het voorstel voor Princenhage. Het college wil niets opleggen, maar die ontwikkeling is gaande en het is goed daarop attent te zijn. Er zijn mensen die aan het samen winkelen een recreatief element toekennen. Persoonlijk heb ik daar wat moeite mee, moet ik zeggen, maar dat is overigens helemaal geen maatstaf. Er zit een zeker recreatief element in de verlevendiging van de binnenstad, in de relatie met de horeca-bedrijven, en dergelij ke, dat zijn allemaal punten die men mede in aanmerking moet nemen. Daar komt bij dat het ook bijvoorbeeld voor alleenstaanden en werken de gehuwde vrouwen ontwikkelingen kunnen zijn die van invloed zijn op het standpunt, daar kan men zelfs bij noemen dat in de komende jaren het toenemen van de weekend-recreatie ook een bepaald effect kan hebben op een koopavond. De totale verlevendiging van het stads beeld in een centrum-gemeente is natuurlijk toch ook van betekenis. In die situatie meenden wij dat het verstandig was het overleg te openen met degenen die er het nauwst bij zijn betrokken, om hen hierop te attenderen en omdat juist in die kringen men ook oog moet hebben voor deze ontwikkeling. Aan de andere kant kunnen zij de economische gevolgen van die ontwikkeling mogelijk beter beoorde len dan wij, nog afgezien van de mogelijkheid dat men, wanneer wij het beoordelen, zegt: jullie kunnen het als buitenstaanders wel beoor delen, maar wij hebben ermee te maken. Wij hebben die betrokkenen dus heel intens ingeschakeld en meer dan eens gesprekken met hen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 1111