18 DECEMBER 1969.
1114
daar ook iets voor zullen moeten betalen. Zelfs wanneer een koopavond
hier en daar tot enige prijsverhogingen zou leiden, kunnen wij die niet
onder alle omstandigheden afwijzen, omdat het heel goed mogelijk is
dat er in het leefpatroon bepaalde verschuivingen zullen optreden, waar
door wij aan bepaalde zaken een grotere waarde toekennen en wij ook
bereid zijn daarvoor iets op tafel te leggen.
Ik meen dat ik daarmee de heer Van Caulil ook heb beantwoord.
Hij heeft gezegd dat wij bij veranderde omstandigheden altijd op ons
besluit kunnen terugkomen en ik geloof dat dit uit mijn betoog ook
duidelijk naar voren is gekomen. Ook de heer Kramer heeft in die geest
gesproken, zij het in iets andere bewoordingen. De heer Von Schmid
wil ik er nog op wijzen dat mij niet alleen bekend is dat in Roosendaal
een koopavond is ingevoerd, maar dat ik ook alle discussies daarover
heb gelezen. Wanneer hij die ook gelezen heeft, zal hij ook wel heb
ben ontdekt dat de meningen in Roosendaal enorm tegengesteld zijn
aan elkaar. Men heeft in de raad wel een bepaald standpunt bereikt,
maar dat gaat in tegen bepaalde opvattingen van het bedrijfsleven en
de werknemers.
Hierbij wil ik het in eerste instantie laten.
De heer VAN CAULIL: Uit hetgeen ik in eerste instantie heb
gezegd zou kunnen blijken dat ik niet enthousiast ben voor een koop
avond. Ik wil wel degelijk stellen - en daar wil ik in de toekomst graag
op terugkomen - dat ik naast de belangen van de neringdoenden en naast
de belangen van de consumenten een heel groot belang zie voor de stad
zelf. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de toeristen, voor wie het heel
gunstig zal zijn wanneer zij na 5 of 6 uur 's avonds behalve souvenirs
ook nog iets anders kunnen kopen in de stad.
Dat is nog niet alles. Wij hebben kortgeleden het Turfschip ge
opend. Wanneer daar congressen worden gehouden, moet er 's avonds
nog iets mogelijk zijn in de stad. Het is duidelijk dat dit zat bijdragen
aan de verlevendiging van de stad en daar ben ik zelf heel enthousiast
voor. Dat ik heb gezegd dat ik wil meegaan met het college, is inge
geven door de overweging dat ik op dit moment de tijd nog niet rijp
acht om deze stap te nemen.
De heer VON SCHMID: Allereerst zou ik tegen mijn collega
historicus de heer Van der Werff willen zeggen dat van een historicus
ook wordt gevraagd dat hij goed luistert. Die indruk heb ik uit zijn
opmerking naar aanleiding van mijn verhaal niet gekregen. Ik heb
helemaal niet bedoeld dat er iets wordt opgelegd en dat bedoel ik nu
nog niet. Ik heb in feite niet eens gevraagd om een beslissing over
een koopavond, maar alleen gevraagd of de argumenten voor en tegen
voldoende waren bekeken en of daar een bepaald antwoord over kon
worden gegeven. Dat antwoord heb ik uiteraard gevraagd aan het college.
Ik vind het heel aardig dat direct daarna allerlei raadsleden de taak van
het college begonnen over te nemen en mij alvast antwoord gaven. Met
genoegen heb ik de opmerking van de heer Van Caulil gehoord, want
die had het over "soepel". Ik wil hierbij even duidelijk stellen dat ik