123 13 MAART 1969 27. VOORSTEL TOT HET BESCHIKBAARSTELLEN VAN EEN KREDIET T„B.V. DE WIJZIGING VAN DE BEWEGWIJZERING OP HET KRUISPUNT VAN COOTHPLEIN-FELLENOORDSTRAAT- MARKENDAALSEWEG. 28. VOORSTEL TOT ONBEWOONBAARVERKLARING VAN DIVERSE WONINGEN. 29. VOORSTEL TOT VERHARDING VAN DE MIDDENBERM VAN DE DIJKLAAN. 30. VOORSTEL TOT HET WIJZIGEN VAN HET RAADSBESLUIT VAN 12 DECEMBER 1968, BETREFFENDE RUILING VAN ONROEREND GOED MET C.J.A. VAN DER TUIN. Overeenkomstig deze voorstellen wordt besloten. 31. PREADVIES INZAKE HET VERZOEK VAN COöP.-BRABANT OM EEN VESTIGING IN HET WINKELCENTRUM HOGE VUCHT. De heer VAN BANNING is het met het college van burgemeester en wethouders eens dat de afdoening van het preadvies, behandeld in de vergadering van 16 mei 1968 veel tijd heeft gevergd. Het is hem van nabij bekend, dat de onderhandelingen langdurig zijn geweest en hij wil er graag aan toevoegen, dat de wethouder van openbare werken, zeer zeker de laatste maanden, er intensief naar heeft ge streefd, om een voor de Coöp. gunstige oplossing te vinden. Als hij het standpunt van het college van burgemeester en wethouders zou delen, dat de realisatie van winkelcentra, uitsluitend een zaak zou zijn van particulier initiatief, zou hij thans niet veel meer aan de orde behoeven te stellen. Maar naast de waardering voor de wethouder, meent hij toch enkele opmerkingen te moeten maken met betrekking tot de administratieve gang van zaken in deze aangelegenheid en met betrekking tot het door het college van burgemeester en wethouders ingenomen stand punt inzake de realisatie van winkelcentra, zoals die thans in de Hoge Vucht plaatsvinden. Hij meent niet te kunnen instemmen met de administratieve behandeling van het verzoek van de Coöp.-Brabant. Deze gang van zaken is voor een plebisciete organisatie onbevredigend en op zijn mist ondoorzichtig. Wat is namelijk het geval: de Coöp. - Brabant wendt zich op 13 april 1965 tot het college van burgemeester en wethouders en krijgt niet van burgemeester en wethouders, maar van de directeur openbare werken per brief van 11 mei 1965 bericht, dat zij als gegadigde voor een vestiging in de Hoge Vucht is genoteerd. Op 22 maart 1967 komt de Coöp. op deze brief terug, om dan op 10 april 1967 te vernemen, dat zij zich in verbinding moet stellen met het Makelaarskantoor Stok. De Coöp. volgt dit advies op en verneemt dan van Stok bij schrijven van 11 juli 1967, dat een gesprek nog geen zin heeft. In antwoord op een brief van de Coöp. van 22 februari 1968 schrijft Stok op 5 maart 1968, dat er een voorlopige

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 123