125 13 MAART 1969 met het advies na te gaan of zij in het winkelcentrum Upelaar een plaats kan krijgen. Spreker kan mededelen dat de Coöp. op dit punt weinig fortuinlijk is, want al direct vanaf het begin heeft de Coöp. geprobeerd in Upelaar ruimte voor een vestiging te reserveren. Van de zijde van het Mijn werkersfonds is deze mogelijkheid afgewezen. Een andere grootwinkel bedrijf heeft zich daar nu gevestigd. Spreker meent bovendien dat de Upelaar, minder geëigend is voor de vestiging van meer supermarkten, mede gelet op de dichtheid en de aard van de bevolking in deze wijk. De heer SPANIER heeft aan het betoog van de heer van Banning niet veel toe te voegen. Toch wil hij nog enkele opmerkingen maken. In het preadvies staat onder meer: "De taak van de gemeente in deze dient zich onzes inziens te beperken tot het aangeven van de ruimte lijke mogelijkheden". Spreker meent te mogen stellen dat deze zin in dit stuk alleen maar op zijn plaats is, omdat deze dan in overeenstemming is met de huidige praktijken. Hij zou echter hetgeen in deze zin is vastgelegd, niet graag tot beginsel willen verheffen. Hij kan zich namelijk heel goed voor stellen dat er een situatie zou kunnen ontstaan, ten gevolge waarvan de stedelijke overheid uit hoofde van een ander deel van zijn taak, met name de welzijnszorg, toch verder zou moeten gaan in zijn bemoeiingen. Wat hij precies bedoelt te zeggen, is in het betoog van de heer van Banning zeer goed tot uitdrukking gekomen. Ten aanzien van de zinsnede: "Een verdergaande bemoeiing van de gemeente met deze materie kan de indruk geven, dat zij mede risicodraagster is ten aanzien van de bouw en exploitatie van de winkels", merkt spreker op, dat hij er niet van overtuigd is, dat elk verder ingrijpen van de overheid noodwendig hiertoe zou moeten leiden. Ook de heer DE GIJSEL wil naar aanleiding van het afwijzend beschik ken op een aanvraag van de Coöp. tot de vestiging van een winkelpand in de nieuwbouw Hoge Vucht enkele opmerkingen maken. Dat de middenstandsorganisaties inspraak hebben gehad bij de samen stelling van het branchepatroon van de te verdelen eenheden, vindt hij een verheugend feit. Spreker meent verder een opmerking te moeten maken met betrekking tot het samenspel dat er zijns inziens moet bestaan tussen de overheid en het C.I.M.K. (voorheen het C.O.M.een instituut door de lande lijke middenstandsorganisaties, mede in het leven geroepen om invloed te hebben op winkelcentra en de opstelling van het branchepatroon in deze centra. Naar aanleiding van tijdens de begrotingsbehandeling 1966 gestelde vragen, deelde het college van burgemeester en wet houders mede, dat een nauw contact werd en wordt onderhouden met het C.O.M. Indien spreker goed is ingelicht, dateert het door het college genoemde rapport van 1962. Nu in 1969 wordt het plan Hoge Vucht gerealiseerd. Als deze realisatie gebaseerd is op het rapport van 1962, dan komt het spreker wel vreemd voor, daar er tussen 1962 en 1969 toch wel het een en ander veranderd is. Mocht er nadien geen overleg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 125