133
13 MAART 1969
over de omzet aan gedistilleerd, frisdranken etc men komt dan
tot een bedrag van f.6,000,-- per jaar.
Rekening houdend met de vermindering van het voortgezet gebruik;
de vergoeding wordt gegeven over drie jaarMaar heeft de ge
meente de eigendom een jaar, dan wordt dat jaar er afgetrokken
en wordt slechts 2/3 van het totale bedrag vergoed. Uit hoofde
van de door "De Drie Hoefijzers" gemaakte winst zou de schade
vergoeding 12.000, bedragen.
Maar uit hoofde van de door spreker reeds genoemde wettelijke
regeling, dat betrokkene mag kiezen tussen twee alternatieven,
namelijk het totaal van de winst over de laatste drie jaar of
acht maal de jaarhuur, kiest "De Drie Hoefijzers" voor het meest
gunstige. De winst ligt lager dan de huur. De totale som van de
huur bedraagt 12 x 227,50 of 2.730,-- per jaar. Het totale
bedrag van de schade beloopt dan 8 x 2.730,— of ƒ.21.840,—.
Ook dit bedrag wordt verminderd met 1/3 of 7.280,--, waar
door de totale schade komt op 14.560,—.
Spreker wijst de heer van Caulil erop dat het bedrag van ƒ.14.560,—
ook in de toelichting op het voorstel vermeld is en vraagt zich af
of het na deze duidelijke uiteenzetting nog nodig is het voorstel een
maand aan te houden.
De heer VAN LOON merkt op dat de wethouder heeft gezegd,
dat hij spreker tijdens het betoog van de heer van Caulil instem
mend heeft zien knikken. Om de zaak duidelijk te stellen wil hij
toch opmerken dat de behandeling van het voorstel niet afhanke
lijk is gesteld van het verstrekken van nadere gegevens. Wel zijn
aan de leden van de afdeling voor openbare werken nadere gege
vens toegezegd.
Naar aanleiding van de door de wethouder uit de wet van 8 de
cember 1961 geciteerde bepalingen, vraagt spreker zich af, of
deze bepalingen eventueel voor alle onderhuurders zouden gelden.
Hij kan zich namelijk de situatie voorstellen dat er niet een huur
der is, met één onderhuurder, maar dat er een onbeperkt aantal
onderhuurders zouden kunnen zijn.
De heer VAN CAULIL wil de woorden van de wethouder niet
in twijfel trekken. Wat deze gesteld heeft zal wel juist zijn. Maar
de in 1965 door de Hoge Raad gedane uitspraak kan op bepaalde
gegevens gebaseerd zijn geweest.
Ter verduidelijking wil spreker een voorbeeld geven. Een huurder -
niet de eigenaar- treft in een pand bepaalde voorzieningen. Hij
verbouwt voor een bedrag van b.v. 10.000,--. Na 2 of 3 jaar
moet het pand ontruimd worden. In dat geval is er een aanwijs
bare schade ontstaan als gevolg van de door de huurder gemaakte
kosten. De uitspraak van de Hoge Raad zou dus op andere oorza
ken gebaseerd kunnen zijn geweest dan aUgjffn op basis van de huur.