161
17 APRIL 1969
20. VERZOEKEN OM MEDEWERKING OP GROND VAN ARTIKEL 72
DER LAGER-ONDERWIJSWET 1920 TEN BEHOEVE VAN HET B.L.O.
Overeenkomstig deze voorstellen resp. preadviezen wordt
besloten.
21. NOTA INZAKE DE BEHOEFTE AAN LOKALEN VOOR HET
KLEUTER- EN BASISONDERWIJS IN DE UITBREIDINGSPLANNEN
HOGE VUCHT, IJPELAAR EN HEUSDENHOUT.
De heer VAN DER WERFF wil gaarne zijn respect uitspreken voor
de wetenschappelijke integriteit van de sociografische dienst. Het is
vaak moeilijk te constateren en te laten constateren, dat aanvankelijk
ingenomen uitgangspunten niet meer voldoen, en op de berekeningen
en resultaten gebaseerd op de aanvankelijke cijfers terug te komen.
Spreker stelt op prijs, dat de dienst inderdaad met andere gegevens
is gekomen.
Wel had spreker gaarne gezien, dat de oude en nieuwe cijfers naast
elkaar waren geplaatst, waardoor het verschil met de vorige rapportage
duidelijk naar voren was gekomen. Nu moet men bij lezing van het
nieuwe rapport een aantal problemen zelf benaderen en dat is toch
wel een zware opgave voor amateurs. Spreker wil echter zowel aan het
college als aan de sociografische dienst hulde brengen, omdat de finan
ciële consequenties die bij het onderwijs nu eenmaal een grote rol
spelen - scholen zijn niet goedkoop - tijdig ter kennis van de raad
zijn gebracht.
De nieuwe verwachtingen ter zake van de aantallen leerlingen zijn
thans bekend. Dit rapport is een verantwoord en misschien zelfs een
betrouwbaar richtsnoer voor de scholenvestiging. Alleen als er zeer
dringende redenen zijn van efficiency of twijfel aan de juistheid
van de gehanteerde cijfers zou spreker voorstander zijn van de oude
in de wet voorgeschreven procedure. Hij zou echter nog wel een op
merking willen maken over deze cijfers, waarin de daling van het
geboortecijfer in de laatste decenniën zo sterk tot uiting komt, en
wellicht ook over de in. verband met immigratie van allochthonen
iets andere bevolkingssamenstelling in levensbeschouwelijk opzicht.
Spreker vraagt, of in deze cijfers ook de veranderende opvattingen
ten aanzien van de godsdienst en, eventueel daarbij te bespeuren
apostasie en onverschilligheid zijn verwerkt. Zo niet, dan zal on
getwijfeld een verschuiving in de verhoudingen gaan optreden in de
richting van een toenemende behoefte aan niet-confessioneel onder
wijs, welke verschuiving in de thans voorliggende cijfers wellicht
nog niet is verdisconteerd.
De heer BAYENS stelt, dat hij het gedeeltelijk, eens is met de
heer v. d. Werff wanneer deze zegt dat het college op grond van
nieuwe cijfers correcties heeft aangebracht. Er is inderdaad verschil.
Spreker heeft de moeite genomen de cijfers te vergelijken en het