181
22 MEI 1969
Op de eerste plaats het volgen van een hele generatie, of men juist
gekozen heeft, of men tussentijds verandert van school, of dat jam
mer is of verklaarbaar en of het toch goed is geweest, dat men die
keuze gemaakt heeft. Vervolgens is het belangrijk een redelijke
prognose te maken hoe het keuzeproces verloopt met betrekking tot
bijvoorbeeld de mavo. Hoe zal die mavo zich in Breda gaan ontwik
kelen? Hoe voltrekt zich de keuze van de mavo tot de andere school
vormen, zoals havo in combinatie met atheneum en atheneum in
combinatie met gymnasium en met betrekking tot een in Breda tot
ontwikkeling gekomen nieuwe vorm namelijk het economisch-
administratief onderwijs. Met betrekking tot de nieuwe scholenplan
ning is het zo, dat het rijk een aantal uitgangspunten heeft genomen
om die scholenplanning waar te maken. Voor die scholenplanning is
het naar sprekers mening heel belangrijk, dat het keuzeproces gevolgd
wordt en dat nagegaan wordt of er mogelijk correcties op de uitgangs
punten, die door het ministerie zijn aangenomen, toegespitst op de
Bredase situatie moeten plaatsvinden, hetgeen natuurlijk ook gevol
gen heeft voor het aantal scholen en de grootte van de scholen die
gepland zullen moeten worden. Het is belangrijk om bij die scholen
planning als gemeente service te verlenen aan de instituten, die op
dit terrein werkzaam zijn om te zorgen, dat ze bij die planprocedure
niet alleen een claim kunnen indienen, maar dat ze ook tot resul
taten kunnen komen, hetgeen te bereiken is als ze hun claim onder
bouwen met zo goed mogelijk cijfermateriaal.
Als de heer van der Werff vraagt wat we met het rapport gaan doen
snijdt hij een bijzonder groot probleem aan, zegt spreker, waarop
hij na overleg met het onderwijs in Breda op korte termijn hoopt
terug te komen, omdat dan tevens aan de orde komt het vraagstuk
van de kwalitatieve begeleiding van het onderwijs. Hij is van me.-
ning dat de heer van der Werff met hem eens zal zijn, dat het niet
alleen een kwestie is van beroepskeuze en research, maar dat het
ook een kwestie is van pedagogisch didactische begeleiding, die,
in het hele onderwijs systematisch ingebouwd, kan zorgen voor het
optimaal tot ontwikkeling brengen van datgene wat in het kind
aanwezig is ten voordele van dat kind en ten voordele van de samen
leving waarin dat kind later zijn plaats zal vinden.
De heer BA YENS zegt, dat het kan zijn, dat hij de vraag van mevrouw
de Bonte niet goed heeft gehoord. In 1968 is men gestart met het
brugjaar en als spreker de wethouder goed heeft begrepen wil hij
dat brugjaar, de generatie van dat jaar, gaan volgen. Hij vraagt
zich af of dit nu wel een geschikte klas is om daarover rapport over
6 jaar samen te stellen, omdat dit brugjaar eigenlijk nog maar een
proef was. Voor verschillende docenten is dit jaar toch maar een
experiment geweest en men had totaal geen ondervinding.
Mevrouw DE BONTE gelooft, dat de opmerking van de heer Bayens
juist is. Ook zij gelooft niet, dat het goed is om deze eerste brug
klas zes jaar te volgen. Beter acht zij het om de volgende brugklas
te volgen, omdat de meeste scholen nu met betrekking tot de brug
klas nog maar in een experimenteel stadium verkeren.