197
22 MEI 1969
Dit alles heeft spreker met grote instemming gelezen, omdat van
dat rapport uitgaande het gemeentebestuur nu een visie kan ont
wikkelen over de eigen bijdrage aan de geschetste uitbouw van
de stad. Op dat punt zegt spreker zeer teleurgesteld te zijn door
de begeleidende nota van het college. Hij had daarin graag iets
van een beleidsvisie gezien. Er wordt volstaan met een soort sa
menvatting van wat in het voorontwerp over Breda gezegd wordt,
waarvan dan gezegd wordt dat het allemaal bevestigt wat het
college al lang doet. En toch ziet spreker bij lezing van het
streekplan enkele contradicties met de feitelijke gang van zaken
in de stad, althans er komen bij hem vragen op, die hij geen van
alle terugvond in de begeleidende nota, ofschoon ze nogal voor
de hand liggen.
In het streekplan en in de nota wordt gesteld, dat het groeiende
Breda, als het zijn nieuwe functie wil waarmaken, de beschikking
zal moeten hebben over enerzijds een optimale woongelegenheid
in de stadsagglomeratie, zodat het vestigingsklimaat er zo gun
stig mogelijk is en anderzijds ruimte zal moeten bieden voor de
dienstverlenende bedrijven en ook rijksdiensten, alsmede voor het
recreatieve vermaak van de regio, alsook voor de koopbehoeften
die daar bestaan.
Ten aanzien van de woongelegenheid zijn er, zegt spreker, be
angstigende verschijnselen, wanneer men ze tenminste bekijkt
tegen de achtergrond van het voorontwerp. Veel mensen vloeien
vanuit Breda af naar de randgemeenten. In dit opzicht is het
krantenbericht van enige tijd geleden interessant, dat er in het
afgelopen jaar meer mensen uit Breda emigreerden dan er van el
ders in kwamen. Tegelijkertijd wordt nadrukkelijk medegedeeld,
dat diezelfde randgemeenten ten opzichte van Breda de functie
zullen vervullen en terecht, van de door provinciale staten gewens
te gemeentelijke differentiatie van het woonmilieu binnen de stads
agglomeratie Breda, waarbij speciaal gedacht wordt aan de groene
schermgordels in het kader van de ruimtelijke structurering. Dit
houdt in en het wordt expliciet gezegd, dat die randgemeenten
weldra hun maximale wooncapaciteit bereikt zullen hebben. Dan
mag daar dus gewoon niet meer uitgebreid worden. Met name wor
den genoemd Prinsenbeek, Teteringen en Terheijden. Spreker
vraagt zich in dit verband af waar de immigranten van de "over
flow" en de zichzelf uitbreidende Bredase bevolking dan heen
moeten. Het voorontwerp stelt, dat in Breda zelf gebouwd zal
moeten worden. Voor de eerste fase (tot 1980) ziet men in het
plan Haagse Beemden voldoende uitbreidingscapaciteit. Voor de
tweede fase (tot 1990) heeft men veel vertrouwen in het gebied
ten oosten van rijksweg 27. Dan is echter een eerste vereiste,
zegt spreker, dat het woonklimaat in Breda veel en veel aantrek
kelijker wordt dan het nu blijkt te zijn. Hierbij denkt hij onder
andere aan de indruk, die Breda-Noord op veel mensen maakt.
Hij zou het zeer betreuren als men in de Haagse Beemden hetzelf
de stadsbeeld zou vinden als in Breda-Noord.
In aansluiting daarop, zegt spreker, blijkt uit het voorontwerp nog
iets, dat iedereen dagelijks om zich heen kan zien, maar dat nu
zwart op wit bevestigd wordt en dat Breda als woongebied weinig