225 22 MEI 1969 27. PREADVIES INZAKE DE PROCEDURE VOOR HET AMBTENAREN GERECHT TEGEN Th.A.A. BOSCHMAN, LERAAR G.T.S. De heer BARJüf zegt graag te willen weten of er al dan niet hoger beroep wordt ingesteld. In het preadvies wordt gezegd, dat medede lingen hieromtrent vóór of tijdens de raadsvergadering tegemoet ge zien kunnen worden. Wethouder BROEDERS stelt voor om hier geen hoger beroep in te stellen. De inzet van de procedure was, dat de heer Boschman zich bij het ambtenarengerecht beklaagde over het feit, dat hij in tijde lijke dienst was aangesteld voor het geven van lessen, waartoe hij niet bevoegd is, terwijl hij van mening is, dat hij vast aangesteld had behoren te worden. De heer Boschman wordt hierin gesteund door zijn organisatie. Het zou natuurlijk belangrijk zijn om ten aanzien van deze vraag een uitspraak in hoogste instantie te hebben, maar daar is iets tussen gekomen. Het ambtenarengerecht heeft de gemeen te op formele gronden in het ongelijk gesteld en volkomen terecht. In het besluit is namelijk vermeld, dat een tijdelijke aanstelling ge geven wordt voor het geven van lessen voor banketbakker, terwijl er als aanvulling bij had moeten staan voor de vakken handenarbeid en handtekenen. Bovendien is daar nog een tweede fout bijgekomen. Het besluit had namelijk binnen 30 dagen aan betrokkene moeten worden toegezonden, terwijl het ruim 40 dagen geduurd heeft. De raad zal derhalve te zijner tijd een nieuw besluit moeten nemen en daarom is het college van mening, dat het geen zin heeft hoger be roep in te stellen, omdat daarbij toch geen antwoord zou komen op de vraag, die zowel voor de heer Boschman als voor de gemeente het belangrijkst is. De heer BA RU zegt zich te kunnen voorstellen, dat de beslissing anders was uitgevallen. Voor hem is het namelijk nog niet zo duide lijk of deze uitspraak houdbaar is, maar daar wil hij verder niet over discussiëren, want hij vindt het ook praktischer om nu tot een besluit te komen waar men heen wil. Hij vraagt in het preadvies, wat hier over aan de raad zal worden gezonden, iets te vermelden over de consequenties voor betrokkene voor de cursus 1967-1968 en 1968-1969, want daar tast hij helemaal over in het ongewisse. Wethouder BROEDERS zegt dit nog wel eens te willen nagaan en daarover nadere mededelingen te doen in de afdeling voor onderwijs. In financieel opzicht maakt het voor de man geen verschil uit. Hij meent, dat het verschil alleen maar zou kunnen liggen in de wacht geldsituatie na eventueel ontslag. De heer BARU zegt nog, dat het hem toch wel enigszins verbaasd heeft, dat in deze procedure een ambtenaar van de gemeente namens de raad is opgetreden. Hij meent dat het verstandiger zou zijn in deze mensen te laten opereren, die er hun beroep van maken om voor een gerecht op te treden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 225